Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 6 - Hester Knibbe: Laten we de oude

zaterdag 11 februari 2017

Laten we de oude

brieven verbranden, al die mooi
verregende zongebleekte woorden en regels
in vlammen opgaan maar schaamteloos

hun inhoud behouden. We hebben
geluk gehad, o, wat hebben we -
                                                       Laten we

straks andere steden verkennen, door nieuwe
straten met muzikanten en slapers op banken
slenteren, wennen aan weggaan.
                                                       Laten we

daar eten drinken en geven

de zanger genoeg om dronken te worden
de bedelaar wat hem toekomt.

2014


Met haar bundel Archaïsch de dieren, waaruit bovenstaand gedicht afkomstig is, won Hester Knibbe (1946) in 2015 de VSB-poëzieprijs. De bundel is een tweeluik. Het eerste deel, Vrijspraak voor Kaïn, bestaat weer uit vier reeksen. Over menselijke emoties gaan die gedichten, zoals schaamte en schuld. Niet de ongemakken van iemand in het bijzonder, maar van ons allemaal, levend in een wereld waar je geen oog en oor op kunt leggen.

Ook het tweede deel, Er is altijd, bestaat uit vier reeksen met steeds drie gedichten, waarvan het eerste altijd begint met Er is altijd...  (Ja, Hester Knibbe houdt van strakke composities.) Die gedichten gaan wel over het individu en zij spreekt van ik en wij. We volgen het in alle levensstadia. De eerste kindertekening:

Er is altijd een eerste
hoofd dat je tekent
met twee
ogen geen
mond nog wel
armen en benen geen
handen en voeten.


Het is maar een fragment van het openingsgedicht in de eerste reeks van drie gedichten, zoals ik ook hieronder niet het volledige vers citeer. Het tweede gaat over het besef van je identiteit:

Ook als het nest
een ratjetoe is 
van toevallige vondsten
legt zich het ei
en breekt
ten slotte.


En een fragment uit het derde gedicht van de eerste reeks, over de groei naar volwassenheid:

Het is tijd voor etudes cantates
subades quatre-mains
escapades vingervlugge
verkenning van vragen met heel het lijf


Maar...
Er is altijd een eerste twijfel waartoe.


Zo begint de tweede reeks, want

Aarzeling wilde me
omblazen en ik vroeg mij af hoe aan de overzijde
vergeten eruitziet...


Er komen zekerheden in werk en liefde en gezin die leiden vervolgens helaas ook tot tegenslagen en teleurstellingen, waardoor je genoodzaakt bent nieuwe keuzes te maken...
Pas in de derde reeks worden we ouder en berustender:


Wanneer ik mij traag
in troostkleren nestel, droom
noch gedachterag witwas, verstrooid

de vrolijke zooi aan kleurval
bijeenhark onder steeds kaler hout
en opslag en een telkens ongenadigder hemel

gaat het vanzelf bezwerend zingen


En we weten wat er dan, in de vierde reeks, nog volgt, zoals afscheid, maar nu voorgoed:

Er is altijd een eerste
missen zoals je nog nooit.

[...]

Je wist het eerste

wit uit je ogen en straks stuitert
ook jouw laatste parlando stottert

- pax mundi - het wak in.


Vooruitkijken naar wat komt. En omzien naar wat achter je ligt:

Stel dat je
opnieuw kon even na twintig, je bouwde

een liefde een huis een kind beminde
beminde, vermeed het bekende en tuimelde

over vreemde ellende. Stak dan in dat andere
lijf en hoofd een vergelijkbare

twijfel en aarzel?


En tenslotte... het verdwijnen:

Nu de grond van loof wordt beroofd
geboomte gekleed staat in gala van schors

de honing versuikert en wij
de potten zomerfruit leegschrapen begint

onhoorbaar als sneeuwen iets in ons

zich los te maken. Het oog in het slordige
hoofd vindt zonder de moeite van handen en voeten de weg

naar het pad met de duindoorn waarboven
een vlucht dronken vogels, loopt terug een licht in dat

maar niet, ziet in dat licht profetisch banaal: er is altijd
een laatste

breken door vlies en schaal.


Dat is het laatste gedicht uit de cyclus Er is altijd. Het staat er helemaal. Maar het bovenste gedicht dan? Dat is het àllerlaatste. Dat het erbij hoort, weet je omdat Hester Knibbe in de inhoudsopgave duidelijk stelt: Er is altijd (1-13). Vier keer drie en dat ene dus .Het begint niet met Er is altijd. Het gaat ook niet meer over wat er, als vanzelfsprekend, is en is geweest: alle stadia van de levenscyclus die we doorlopen. Het gaat over verlangen, want er staat: Laten we de oude... Laten we straks... Laten we daar...  

Als motto gaf Hester Knibbe deze dertien gedichten van het tweede 'luik' dit zinnetje mee: Wij zijn van ons verlangen de uitvinders. Maar ja, we hebben er amper weet van, levend in een wereld waar je geen oog en oor op kunt leggen. En zo smeedt Hester Knibbe de beide delen van haar tweeluik alsnog tot één geheel. 

Archief 2017