Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 2 - Heinz Polzer: Troostvogel

zaterdag 14 januari 2017

[Zie hier: Troostvogel, door Herman van Veen en studenten Koningstheateracademie / Conservatorium Tilburg. Opname 2005.]
[Zie hier: Troostvogel, door Herman van Veen in de studio.]


Wanneer je soms iets naars beleeft
Je niet mag uitgaan door de regen
Of slaande ruzie hebt gekregen
Met iemand waar je veel om geeft

Als speelgoed door een mankement
Niet meer zo leuk is als tevoren
je kwartje ergens is verloren
Kortom, als je verdrietig bent

Dan komt de vogel met een lied
Je hoort hem, maar je ziet hem niet
En als hij voor je heeft gezongen
Dan vliegt hij weg met jouw verdriet

Zolang er kinderen bestaan
Is hij ze altijd blijven toosten
In Doesburg of in 't Verre Oosten
Of waar hij ook naar toe moest gaan

De vogel is in al die tijd
Nog nooit beschreven of geschilderd
Is hij beeldschoon of erg verwilderd? 
Daarover heerst onzekerheid.

In elk geval: hij meent het goed
Hoewel, door alles wat hij doet,
Je kans hebt dat je noodgedwongen
een tijdje op hem wachten moet

1999


Gisteren schreef ik hier over de verkeerde interpretatie die Maaike Meijer in 1988, in haar dissertatie over het werk van Nederlandse dichteressen, gaf aan de debuutbundel van Neeltje Maria Min, die volgens Meijer over dochterverkrachting zou gaan. Wat ik nog niet vertelde, was dat Meijer vóór publicatie van haar onderzoek aan Min een brief had gestuurd met de vraag of zij in haar jeugd met incest te maken kreeg. Min beantwoordde die vraag niet, zoals zij de fanmail die zij kreeg ook altijd ongeopend in de open haard wierp.
Neeltje Maria Min, juli 2001, tegen Marja Pruis in De Groene Amsterdammer: "Nu dacht zij blijkbaar: ze antwoordt niet, dus het zal wel zo zijn. Ze schrijft wel in haar boek dat het niet echt zo hoeft te zijn, maar daarmee dekt ze zich alleen maar in."

Nadat Neeltje Maria Min woedend een open brief aan het feministische maandblad Opzij heeft gestuurd, ontstaat er nogal wat commotie over de interpretatie van gedichten en hoe verkeerd dat kan gaan. Als Meijer in 1990 in haar vaste column in het letteren-kwartaaltijdschrif  Vooys een sluitende interpretatie geeft van het gedicht Roodjekapje van Driek van Wissen, valt een andere Vooys-medewerker haar in het volgende nummer zo hard aan dat zij haar column in die editie Adieu noemt. Meijer richt zich in die bijdrage rechtstreeks tot haar redactie: "Naar goed journalistiek gebruik treden medewerkers van hetzelfde blad slechts op hoffelijke wijze met elkaar in debat. Wanneer de ene medewerker de andere onder de gordel gaat aanvallen - en de ander natuurlijk terugmept - wordt de positie van een van beiden onhoudbaar. Wanneer een medewerker zelf de codes niet in acht neemt, is er normaal gesproken altijd nog de redactie, die de medewerkers desnoods tegen elkaar beschermt. U doet dat niet. Sterker nog. U valt zelf een van uw eigen medewerkers, mij in dit geval, op onaangename wijze aan. Het zal u niet verbazen dat ik nu alleen nog maar kan terugslaan en opstappen."

Het gaat allemaal om dit Shakespeare-sonnet rond Roodkapje dus:

Ze gaarde bloemen tot een bos
buiten de voorgeschreven paden;
die losloop was haar thuis ontraden,
maar ach, dacht ze, dat loopt wel los.

Door 't garen nu werd zij de klos:
een wolf kwam tot haar tot haar schade,
immers zij viel zonder genade
ten prooi aan deze sluwe vos.

Gelukkig kwam haar redder gauw.
Hij trok zijn dolkmes uit de schede
en met een kloeke jagerssnede
bracht hij verlossing uit het nauw.

Deze geboorte was haar tweede:
het meisje werd verlost tot vrouw.


Een lichtvoetig vers rond het beroemde sprookje van Roodkapje dus. In de eerste strofen zeker, want: ze gaarde bloemen en haar was ontraden buiten de voorgeschreven paden te lopen. En als die bloemen nou ook nog eens voor oma zijn.... En immers - Van Wissen herinnert ons met het woord immers zelfs aan het feit dat wij dat sprookje kennen - zij viel zonder genade ten prooi aan de sluwe vos. Dat gebeurt weliswaar eerder dan in het oorspronkelijke verhaal, maar toch: door 't garen nu werd zij de klos. Tja, een woordspeling....
Dan laat Van Wissen het verhaal los, want een sonnet heeft slechts veertien regels. Hij is al over de helft en moet nu vaart maken. Daarom geen bezoek van de wolf aan de grootmoeder; hij laat oma voor wat zij is en vreet dier kleinkind al meteen op. Maar dan is daar haar redder: de jager lezen we, want hij verricht een koele jagerssnede. Ik schreef het al: het is een Shakespeare-sonnet (drie keer vier regels en tenslotte één keer twee), dus komt er ook letterlijk een zwaard(je) aan te pas. Hij bevrijdt haar met haar tweede geboorte: een keizersnede-verlossing.
En ze leeft nog lang en gelukkig? Nee, in sprookjes worden meisjes niet groot. Pas dan komt de wending waar het de dichter met zijn
light verse allemaal om begon: het meisje werd verlost tot vrouw. Oftewel: hij is niet alleen in het bezit van een dolkmes van staal, maar ook van een van vlees en bloed. Kortom: hij ontmaagt haar.

Maaike Meijer had in haar column geschreven dat zij dit gedicht van Van Wissen "een slap stuk rijmelarij" vindt en dat de laatste regels haar allerminst bevallen omdat die alleen maar bedoeld lijken om een seksistische grap te maken waarvoor hij het sproookje misbruikt. Zo'n absurde opvatting is dat niet.
Toch komt die haar op de kritiek te staan dat zij er wéér - we herinneren ons Neeltje Maria Min - niets van begrepen heeft, waarna Meijer in
Vooys verzucht: "Dit alles heeft mij mij vraagtekens doen rijzen bij uw beweegredenen, toen u mij vroeg columns voor u te schrijven. Als wat ben ik ingehuurd? Als gelegenheidsfeminist? Als kop van Jut?"

Een lange inleiding op het bovenstaande gedicht, waarover ik nog met geen letter heb gerept. En ook nu nog niet, want er volgt een tweede terzijde. 

Vier jaar vóór die incest-affaire rond Maaike Meijer, vergaloppeert een andere neerlandicus zich met de interpretatie van een gedicht. WAM de Moor, literatuurdidacticus aan de Universiteit van Nijmegen, publiceert december 1984 in Forum der Letteren - een letterkundig kwartaaltijdschrift à la Vooys - een artikel over zijn onderzoeksresultaten naar de betekenis van een achtregelig gedicht van Drs. P (pseudoniem van Heinz Polzer):

Een trage, lauwe regen
Een troebel ochenduur
Een vreugdeloze zegen
Een trage, lauwe regen
De mannen stonden tegen
De veelbesproken muur
Een trage, lauwe regen
Een troebel ochtenduur


Hij beschrijft dat hij zijn studenten de vraag heeft gesteld: wat deden die mannen daar bij die muur?' Hij vergeet zich te realiseren over hoeveel fantasie zijn studenten beschikken. Want wat antwoorden die: die mannen wachten hun executie af tijdens W.O.-2, ze bidden te Jeruzalem, ze protesteren in Berlijn of het zijn werkloze fabrieksarbeiders...
Naar aanleiding van deze publicatie vraagt een docent in Rotterdam het ook aan zijn studenten. Rotterdam dus, stad van Daden in plaats van fantasierijke Woorden. Die concluderen, wat minder levensmoe,
dat het waarschijnlijk gaat over mannen die tegen een muur staan te pissen. En dat is inderdaad exact wat Drs. P beschreef. Als je in acht regels maar liefst drie keer spreekt over een trage, lauwe regen... 

Waar wil ik heen? Nou, vooral naar de vraag hoe vaak ik zelf hier, in deze rubriek, misschien de plank mis sla? Met de vraag ben ik nog steeds niet bij het gedicht van vandaag.

Dat is een lied van diezelfde Heinz Polzer alias Drs P. In 2005 belde Herman van Veen mij met de vraag of het niet aardig zou zijn als hij acht van mijn studenten mee op tournee zou nemen naar Düsseldorf en Leiden met de Alfred J. Kwak-voorstelling
Lachen ist Verboten / Lachen is Verboden. Op de Koningstheateracademie zaten onvoldoende goede zangers toen, dus we vulden de groep van vier aan met nog vier studenten van de musicalafdeling van Conservatorium Tilburg, waar ik toen ook les gaf. Acht studenten acht weken met Herman van Veen en zijn ploeg op reis - wat een eer!

T
roostvogel maakte deel uit van die voorstelling en de opname ervan grijpt mij nog altijd aan. Natuurlijk vooral door de goede herinneringen aan die voorstelling en omdat ik mijn toenmalige studenten zie en hoor. Maar ook omdat ik de laatste gedachte van dit kindergedicht zo mooi vind: door alles wat hij doet - ja, er valt veel troost te bieden - heb je kans dat je een tijdje op hem wachten moet.
Wat een troostrijke gedachte is dat toch: als je je ongelukkig voelt, gaat dat niet altijd meteen over... Maar de T
roostvogel slaat zijn vleugels echt naar je uit, geloof de zanger(s) van die boodschap maar... 
Hieraan valt niks mis te interpreteren.


.   


 

 



 

Archief 2017