Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 2 - Neeltje Maria Min: Mijn moeder...

vrijdag 13 januari 2017

mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?

noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

voor wie ik liefheb, wil ik heten.

1966


Voor wie ik liefheb wil ik heten is de titel van het poëziedebuut van Neeltje Maria Min. geboren te bergen nh 21 juli 1944 staat achterin. Het is september 1966, dus zij is 22 jaar jong. Acht jaar later verschijnt de tiende druk en zijn er inmiddels ruim veertigduizend van verkocht, voor een gedichtenbundel een ongekend groot aantal.

Haar uitgever, Bert Bakker, heeft daar al op gerekend en in voorzien: de eerste druk beslaat zevenduizend exemplaren; het eerste half jaar komen er daar elke maand vijfduizend bij. Het is een combinatie van factoren: die aansprekende titel (want willen we niet allemaal liefhebben en heten), die Bakker ontleende aan het bovenstaande gedicht, haar bijzondere naam (met nog meer liefde daarin), haar jonge leeftijd en natuurlijk de aandacht die het debuut ten deel valt. Niet eens zozeer bij de poëzierecensenten, want die zijn wel enthousiast vanwege haar jonge leeftijd, maar vinden haar werk nog te veel op Vasalis en Lodeizen lijken. Wel valt ze op door de interviews die zij geeft, waarin zij meer zwijgt dan mededeelt, zeker wat haar werk betreft. En dus lezen we dat zij een stugge meid uit dat beroemde dichtersdorp Bergen is. Een meisje dat toch al een kind van anderhalf heeft, maar zonder man is, want zij woont bij haar ouders thuis en heeft nooit een schoolopleiding afgemaakt. Kortom: een raadselachtig type, een mysterieuze verschijning. Dat is smullen, dus snel naar de boekhandel en kopen die bundel, al kan het lezen ervan voor het grote publiek toch een tegenvaller zijn, want die gedichten zijn toch minder eenvoudig dan het bovenstaande... lijkt.

Ook als Dichter des Vaderlands en tevens haar beroemde  dorpsgenoot Adriaan Roland Holst (dan reeds 78 jaar) september 1966 haar debuutbundel presenteert, gaat het meer over haar dan over haar werk: "Ze stoort zich alleen aan zichzelf. Ze is volkomen onafhankelijk en laat zich door niemand beïnvloeden."
Dat "onafhankelijke" blijkt al snel, want na die overdadige aandacht meteen na het verschijnen van dat debuut, weigert ze nog langer interviews te geven. Het zal vervolgens bijna twintig jaar, namelijk tot 1985, duren voordat er nieuw werk van haar verschijnt. Een vrouw bezoeken is de titel van de tweede bundel. Zonder flaptekst of welke mededeling dan ook. Die gedichten zullen het deze keer helemaal zelf moeten doen.

Daar denkt ze drie jaar later, in 1988, heel anders over als Maaike Meijer De Lust tot Lezen publiceert, haar proefschrift over Nederlandse dichteressen en het literaire systeem. Meijer beweert darin dat de gedichten uit Mins debuut heel goed zouden kunnen gaan over incest, over dochterverkrachting. Min, in een zeldzaam interview in 2001 met Marja Pruis voor De Groene Amsterdammer: "Mijn vader was toen al een oude man, kwam in heel Noord-Holland altijd overal, kende iedereen en nu dacht hij: ik kan me nergens meer vertonen, want dan gaan ze allemaal denken 'ouwe viezerd'. Mijn moeder redeneerde aanvankelijk net als ik: als het niet waar is, hoef je er ook geen last van te hebben. Maar mijn vader kon er niet meer van slapen."

Min kiest het feministische maandblad Opzij uit om haar weerwoord te geven en Meijer maakt haar excuus. Min, tegen Marja Puis: "Ik zei: ik heb niks aan jouw excuses; ga jij mijn ouders maar excuses maken." Daarna besloot zij er het zwijgen toe te doen. "Als ik haar nog eens tegenkom, kan ze een mep krijgen; die heeft ze nog tegoed." 

Na 1995 geeft ze alleen bij hoge uitzondering nog wel eens een interview, zoals in 2001 dus voor De Groene Amsterdammer. Maar ze waarschuwt de journaliste bij binnenkomst maar meten dat ze "niets leuks" te zeggen heeft. Kan dat tenminste niet tegenvallen. Tegen Marja Pruis, over haar jeugd: "Ik had helemaal geen zin om me in te spannen en vier jaar vast te zitten om een mulopapiertje te halen, want daar keek ik ook nog erg op neer natuurlijk." Ze kiest daarom voor een kortere opleiding aan de Landbouwhuishoudschool. "Dan kon je goed vrouw van een boer worden." Maar die maakt ze niet af: "Toen ik veertien werd, was ik niet meer leerplichtig en ben ik er lekker niet meer heen gegaan." Wat ze dan wel doet? Poëzie lezen. Ja, Vasalis. Maar ook Achterberg, Leopold, Lucebert, Nijhoff... "Ik kan me niet voorstellen dat ik zo'n gruwelijke puberteit doorgekomen was zònder."

Ik hoop dat de poëzie haar ook de ouderom, ze is nu 72 jaar, goed laat doorkomen. Of zij nog schrijft? In 1996 verschijnt nog één bundel, haar derde: Kindsbeen. Sindsdien bleef het stil.

Zie ook hier.



Neeltje Maria Min in de collectie van Frank Verhallen




 

Archief 2017