Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 15 - 40. Gerry van der Linden: Maanden...

zondag 10 april 2022

Maanden stilgelegen achter virusafweergeschut

Maanden stilgelegen achter virusafweergeschut
in een bed van hartstochtelijke hygiëne

niks bedreven
dan papieren lijfelijkheid

niks gedacht niks gedaan achter in de rij gestaan
van de toegelopen stilte en uitgedeelde kilte

aan het verbod op aanraking
had ik mijn handen vol

ik boende en schrobde eigen huid tot rauw vlees
om maar iets te voelen.

2021


Dit gedicht ontstond tijdens de coronapandemie, want omdat Gerry van der Linden (1952) heel persoonlijke gedichten schrijft, kon zij die stilgelegen maanden niet negeren. Mooie regels kan zij schrijven: niks bedreven dan papieren lijfelijkheid. Dus verlangen naar lijfelijkheid, maar daar alleen maar uitdrukking aan kunnen geven in haar gedichten. En dat in vijf woorden. 







Niemand blijft het langst is al haar twaalfde bundel sinds 1978. Daarnaast schreef Van der Linden proza: een novelle en twee romans. In deze rubriek kwam zij nog niet eerder aan het woord. Drie delen en ik kies er twee uit de eerste afdeling, getiteld Alles is vroeger. Die staat bol van herinneringen aan jeugd, familie en voorbije liefdes. Bovenstaand gedicht komt uit het laatste deel en onderstaand gedicht, Dat er tranen op de zeeën zijn als kroonluchters, gaat veelzeggend aan de drie afdelingen vooraf, want die verbindt alle onderwerpen: herinneringen, melancholie en zelfreflectie.

Dat er tranen op de zeeën zijn als kroonluchters
geslepen diamant in een keukenla 

dat ik dacht dat ik zonder tranen was
en een buurvrouw zei: daar zijn we toch voor – 
bij de hoofdingang van het woningblok – 
verder niemand die het zag 

dat ik de trap opging en mijn woning mij ontving 
als altijd als nooit tevoren
dat ik tranen zocht in mijn woning
met het dak boven mijn hoofd brood op de plank 
en in de voren van de laden foto’s die ik niet geloof 

dat ik ouder ben dan mijn moeders hand 
ouder dan de foto in mijn hoofd
dat ik met haar tranen op mijn gezicht 
dat ik met ieders tranen op mijn gezicht 
dat ik met tranen op ieders gezicht 

dat er tranen op de zeee?n zijn als kroonluchters. 


Aan onderstaand gedicht, ook weer naar de eerste regel getiteld - dus Als kind keek ik vaak over mijn schouder -, dankt de bundel zijn titel. Het is het openingsgedicht van de eerste afdeling. In veel van haar gedichten laat Gerry van der Linden regels rijmen, maar altijd versterken ze de, bijna muzikale cadans of verstoren die bewust, zoals in de laatste strofe.

Als kind keek ik vaak over mijn schouder 
je weet niet of je van voren 
of achteren leeft zei mijn moeder
in de verte wapperend met haar vingers vol angst

ooit zou ik groter worden
de godganse boel achterlaten 

niemand die mij tegenhield 
niemand die mij hield
het verre eindje trok het langst 

alles om mij heen zou ik achterlaten 
dat is wat ik deed
dat is wat ik deed 

op andermans zolder schreef ik
in een zucht hoe ik in hippiekleren
was weggevlucht in een zucht 
achter moeders angst aan gevlucht 

nu ga ik niemand achterna
niemand blijft het langst
nu is het tijd voor omkijken zeggen ze 

in de bloemen in het gras in de wolkenaanwas
in de takken van de bomen in de zomen van een jas
in de straten in de gaten van de opgebroken weg
in de pas gesnoeide heg 
in de berm in de punt van het zonnescherm
in de regen in de storm in de regenworm
in het knisperende riet
in de stilte van de sloot 
in het meisje en de dood 
in de zachte tere lijn
in de schone schone schijn 
in het licht en in het zwart 

klopt mijn hart. 


Tot slot het derde gedicht uit die eerste afdeling, vol herinneringen aan haar oude moeder, die in een tehuis woont, dementeert en zelf geen herinneringen meer kan opslaan. Ja, Niemand blijft het langst.

Mijn moeder heeft het huis verlaten

Mijn moeder heeft het huis verlaten 
haar zoon heeft het huis verlaten 
mijn zoon heeft het huis verlaten 

het huis dat ik heb
heb ik ooit beschreven
als het huis dat ik altijd had
zoals mijn zoon altijd al in mij woonde 

zoals mijn broer in het huis
van mijn moeder woonde als hij elders woonde 
mijn moeder heeft geen eigen huis meer
dan het huis dat haar is ontnomen

veel moeders van moeders dezer dagen
zijn het kind zonder huis maar met een slab 
ik neem de lepel ter hand 

ze vindt het geknoei niet erg 
vroeger knoopte ze mij de slab om 
zo vast 

dat het nog om mijn hals wapperde als ik 
buiten met mijn broer door de tuin rende
 er werd gejoeld – ik was toch al zeven! 

mijn moeder vond dat als je zo knoeide – 
een brassende wildebras –
leeftijd er niet toe deed 

ik heb geen leeftijd voor haar
geen huis geen tuin geen zoon die bij haar woont 
ik heb geen slab voor haar
ze krijgt een linnen servet 

ik serveer haar gemis
dat in huis is achtergebleven en in de tuin 
nu de zoon weg is
en de moeder. 

Archief 2022