Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van
2024-1 (A-F), 2024-2 (G-K), 2024-3 (L-R) en 2024-4 (S-Z)
2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z) 
2022-1 (A t/m K) en 2022-2 (L t/m Z)
2021-1 (A t/m K) en 2021-2 (L t/m Z)
2020-1 (A t/m K) en 2020-2 (L t/m Z)
2019, 20182017 en 2016.

Week 28 - 76. Esther Jansma: De gelaagdheid...

zaterdag 16 juli 2022

De gelaagdheid van water

Op weg naar de diepte was ik duiker geworden. Lood om
mijn heupen, fles op mijn rug, balanceren op lucht door mijn
vest op te pompen. Drukmeter, mes, klok, kompas. Ademen
door te bijten in een stuk rubber.

   En het tasten begon terwijl het verdwalen
   maar doorging tegen of tussen wat ergens
   ver weg deed denken aan kamers – 

In het pikdonker begrijpen waar de oppervlakte is door met
een lamp te schijnen op de lucht die me verliet. Geruststel-
ling: zuurstofbellen gaan altijd omhoog. Ook in de oneindig-
heid onder water bestaan er grenzen, wist je dat? Je zakt naar
de diepte, doorsnijdt iets en krijgt het koud. Die overgang
neemt geen ruimte in, maar hoe moet je dat beschrijven?
Daarom noemen ze die onzichtbare lijn ‘de spronglaag’.

2022


Geweldige nieuwe bundel van Esther Jansma. Geen poëzie, geen proza, maar een bijzondere mengeling daarvan: verhalende gedichten en lyrische anekdotes. De spronglaag is de titel. Een spronglaag is (zie ook hierboven) de overgang tussen de warme bovenlaag van water en de koudere onderlaag. Dat doet al vermoeden dat de bundel autobiografisch is – een duik van het warme bad van nu in de kilte van het verleden – en als je dan vervolgens het achterplat leest:

In De spronglaag schetst Esther Jansma een caleidoscopisch beeld van het opgroeien in een gezin waar kunst belangrijker dan mensen werd gevonden. Een toevallige passant vraagt de auteur om wat kleding en eten, en begint het verhaal te vertellen: ‘Ik groeide op in een piratenschip.’ Het is een delicaat netwerk van poëzie en proza, mishandeling en liefde, waarin ook Jansma’s eerdere teksten resoneren, wat een onverwacht licht op haar hele oeuvre werpt. De spronglaag schittert en vloekt als glas in lood waar bliksem en zonlicht door naar binnen schijnen. ‘De crux is liefde en wij zijn de scherven daarvan.’ 







Esther Jansma (1958) loopt in haar literaire werk (sinds 1988) niet te koop met haar succes (als archeoloog) en haar verdriet (ze verloor twee kinderen). Het klinkt er steeds in door, maar omfloerst, dus zonder de overhand te nemen. Nu is zij veel directer, zeker in de prozaïsche gedeelten, waarin sprake is van een moeder (ze noemt haar Lilly) die, omdat er geen vader is die zijn kinderen beschermt, haar kinderen verwaarloost, tiranniseert en mishandelt. Het laatste niet alleen lichamelijk – Vandaag E. weer geslagen, volgens mij heeft ze een hersenschudding – maar ook psychisch. Door de wetenschap van het verlies van de twee kinderen – inclusief poëziefragmenten uit vorige bundels waaraan zij refereert – ging de beschrijving van de wreedheid van die harteloos egocentrische moeder - beeldhouwer, net zoals in werkelijkheid de vader - in onderstaande tekst deze lezer werkelijk door merg en been. 

In de buitenste randen van de draaikolk is humor een optie,
daar kun je nog cartoons van de situatie schetsen, de onver-
draaglijkheid kapottrappen met een oneliner. Maar dieper in
de vortex, onder de spronglaag, werkt dat niet.
   Daar heeft Lilly in haar dingentuin op een bloedrode sok-
kel een lijfje van diabaas vastgeklonken. In het naar beneden
gezakte hoofdje zijn de oogjes gesloten, de armpjes liggen als
uitgewrongen lapjes langs de romp. Operatiewonden glibbe-
ren als palingen over het buikje, de gespreide beentjes dwin-
gen de blik naar geprononceerde babyschaamlipjes.

   Moet dit nou?
   Ja.

Want ze lag in een okeren hesje in een diepblauwe, fluweel-
zachte handdoek, haar maanbleke teentjes voorzichtig ont-
snapt aan dat blauw, ze was de maan en de zon en de zee, ze
was alles, zo hadden haar vader en ik op een woensdag voor
het laatst de kist dichtgedaan. 
   Lilly op donderdag: ‘Mag ik alsjeblieft óók afscheid van
haar nemen? Het is tenslotte míjn kleinkind!’
   Iedereen verdient ruimte voor verwerking. ‘Ja.’
   Weken na de begrafenis, tussen neus en lippen door, blikte
ze terug. ‘Ik ben beeldhouwer, hè? Ik wil de dingen kunnen
voelen. Dus die kist heb ik weer opengemaakt. Ik heb haar
eruit gehaald en helemaal uitgekleed om de obductienaden
te kunnen zien. En zoals jullie haar hadden achtergelaten,
nee, dat kon echt niet, want bij de doden moet het gezicht
worden bedekt. Dus nadat ik haar die luier en dat jurkje
weer had aangetrokken, heb ik haar van top tot teen in die
handdoek van jullie gerold.’
   ‘Maar haar gezichtje en haar ene voetje staken toch onder het blauw uit?’
   ‘Nee, hoor. Ik was toch de laatste die bij haar was?’

   - de lichtende
   komma van een armpje
   het kraakverse ei van een hoofd – 

Poging tot een oneliner: ik heb een rups begraven.
   Nee, het werkt niet. 


Wordt vervolgd.

Archief 2022