Gedicht gedacht

 

Poëzie is niet alleen om te lezen, maar ook om ermee te leven
Gerrit Kouwenaar


Een rubriek met gedachten over gedichten. Met, sinds najaar 2016, bijna tien jaar achtereen
dagelijks een nieuwe bijdrage: een gedicht en mijn toelichting daarop.
Voorjaar 2025 verwijder ik de inmiddels meer dan drieduizend afleveringen en begin
opnieuw. ‘Klassieke’ gedichten keren terug, maar met nieuwe(re) gedachten daarover;
daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor pas ontdekte bundels en dichters.
En... elke derde bijdrage (dus 3, 6, 9, 12 et cetera) staat een literair lied centraal,
zodat de gezongen poëzie niet onderbelicht blijft.
 
Een niet meer dagelijkse, maar wekelijkse rubriek. Met een weekgedicht dus – ook in
figuurlijke betekenis, want ik houd van poëzie die week maakt, die raakt.
Mijn levensmotto is immers dat ik onderweg ben om mooie dingen aan te raken. 


Poëzie is alledaags in die zin dat zij voor iedere dag is
Carol Ann Duffy



Ga rechtsreeks naar de inhoudsopgave.

Week 38 - 38. Jan Eijkelboom [2/2]

zondag 21 september 2025

21 november 1981

Je liep daar naast mij in je gouden jack.
Ik liep je nog te leren kennen.
Jij moest nog aan de oorlog wennen
die ik nog niet had afgelegd.

Wij gingen tegendraads de mensen tegemoet
die als een kalme waterval
vanaf de hoge bruggen kwamen.
Het was de allereerste stoet
die ik ooit zag waarin de namen
van allen waren uitgewist
en waarin elk gezicht
toch toebehoren bleef
aan wie daar samen waren.

Geen leus kwam uit de vele monden,
alleen ging keer op keer de donder,
de zachte donder van de vrede door
de gelederen die niet marcheerden.

Wij gingen stroomopwaarts over de Rozengracht,
legden soms aan en dronken om de naam
likeuren die op andere dagen
te zoet zijn zouden voor een keel
die meer op rauw geweld
was ingesteld, maar die nu mede
te fluisteren begon, wat
allengs aanzwol tot de donder,
de zachte donder van de vrede.

Jij stond daar naast me in je gouden jack.
Het oproer bleef uitbundig stromen.
Ik heb mijn ransel afgenomen
en achteloos opzijgelegd.

1982


Vervolg van gisteren.

De echte Vijftigers noemt Uitgeverij De Arbeiderspers Jan Eijkelboom (1926-2008) en Ed Leeflang (1929-2008) als die in 1979 debuteren. Niet omdat ze behoren tot het dichtersgilde de Vijftigers, maar vanwege hun leeftijd: het zijn echte Vijftigers. Twee nauw verwante dichters. Met Ed Leeflang was ik bevriend; met Jan Eijkelboom raakte ik vertrouwd.

21 november 1981. De grote vredesdemonstratie tegen de atoombewapening. Ruim driehonderdvijftigduizend mensen lopen mee. Jan Eijkelboom is kort daarvoor, na bijna 25 jaar huwelijk, gescheiden van Anje Dik. Hij heeft net Marion Stroober ontmoet. Eijkelboom is 55 jaar; Stroober pas 21 jaar. Zij is het meisje met het gouden jack en komt terug in meerdere gedichten. Zij zullen al snel gaan samenwonen.

Eijkelboom meldt zich kort na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, aan als vrijwilliger voor het Nederlandse leger en gaat vechten in voormalig Nederlands-Indië. Maar als de avonturier, pas 23 jaar oud, in 1950 terugkeert, lijdt hij aan angststoornissen. Die probeert hij met alcohol te verdrijven en daar zal hij zijn hele leven van afhankelijk blijven. De verslaving pakt steeds erger uit, terwijl zijn angsten er nauwelijks door verminderen.

Tijdens deze Vredesdemonstratie moet zijn nieuwe vriendin nog aan de oorlog wennen die hij nog niet had afgelegd. En die zal hij nooit afleggen. Zie hen daar samen lopen. Zij is verliefd op hem en een demonstratie voor de vrede dwingt haar voor het eerst na te denken over oorlog. Hij is verliefd op haar en kent de oorlog waarvan zij geen weet heeft maar al te goed; die krijgt hij geen moment uit zijn gedachten. Zo lopen zij samen de toekomst in en hij nooit zijn verleden uit.


Koning Alcohol 

Ik drink me elke dag weer dood
en sta als Lazerus weer op
met nog een graflucht om mij heen
die als bij toverslag verdwijnt
wanneer Hij mij een kelk aanreikt
vol koel en helder vocht
dat dan nog jong en klaar mag heten
al zal je later op de dag weer weten
dat Oude Snik of Oude Vlek
– bestaan die merken nog? –  
op elke fles zou moeten staan
die door de slijter wordt gesleten.

1979


 

In 2012 verzorgt Kees van ’t Hof (1935) de uitgave van Eijkelbooms Verzamelde gedichten en in 2021 verschijnt zijn biografie over de Dordtse dichter-vertaler-romancier. Daarin geeft hij een voorbeeld van Eijkelbooms drankgebruik. Uit diens dagboek citeert hij:

 7 uur 1 fles bier
 8 uur 3 jonge
11 uur 2 jonge
12 uur 1 jonge
Boven in huis nog 2 port, 2 sherry
14 uur 3 jonge
15 uur 2 jonge
18 uur 2 jonge
19 uur 2 wijn
20 uur 2 jonge
21 uur 1 jonge
Enzovoort waarschijnlijk





Het slot van de biografie is treurig. Van ’t Hof schrijft dat na de eeuwwisseling nog maar drie factoren Eijkelbooms leven bepalen: (1) depressies, (2) alcoholisme, waardoor zijn bestaan gehuld is in nevelen, en (3) nostalgie, waardoor hij de actualiteit steeds meer uit het oog verliest.  
Vanaf 2003 krijgt hij epileptische aanvallen en uit onderzoeken blijkt dat zijn drankmisbruik de oorzaak is. Zo voortleven, waarschuwt zijn specialist, heeft ellendige gevolgen. Hij moet dringend stoppen met drinken of loopt de kans ‘alleen nog het verstand van een kind over te houden’. Maar Eijkelboom kan en wil niet stoppen.


Wat blijft komt nooit terug


Nevelverscheurend
kraait een haan
vanuit onzichtbare tuin
achter vage huizen,
het rozerood van de dageraad
al in top.

In een andere tuin
voerde ik grootmoeders kippen
nadat een andere haan
mij had gewekt
op de donkere vliering
die geurde naar appels.

Ik hoor dit nu,
ik zie dat nog.
Het blijft bij me en
ik kan het niet vasthouden
al zou ik zelf
een kippenhok gaan bouwen
(ik zou dan trouwens
ter vervolmaking
die gedempte stinksloot
achter de tuin ook
opnieuw moeten graven).

1979




Na 2003 gaat Jan Eijkelboom lichamelijk en geestelijk steeds verder achteruit. Februari 2008 raakt hij verlamd na weer een nieuwe epilepsieaanval, belandt in een verpleegtehuis en sterft nog diezelfde maand. Van ’t Hof eindigt als volgt:
Enige tijd na de crematie liep de weduwe vroeg in de ochtend met haar kinderen [1] langs de Wolwevershaven naar de plek waar Eijkelbooms dichtregel Wat blijft komt nooit terug was uitgehakt in de kademuur. Vanaf het Damiatebolwerk vertrouwden ze, vechtend met de wind, zijn as toe aan het eeuwig veranderlijk | zichzelf blijvend water [2] van de Merwede en de andere rivieren die daar als altijd samenvloeiden.


Tuin Dordrechts Museum

Als ik gestorven ben
zal in de tuin van dit museum
boven het waarig bladerengedruis
een merel net zo helder zingen
op net zo'n late voorjaarsdag.

En ik, ik zal er niet meer zijn
om door dit zingen te vergeten
dat ik moet sterven mettertijd.

Maar aan de andre kant zal ik 
- je weet maar nooit -
veel langer leven dan die vogel.
En als ik toch onder de zoden lig
dan zal mijn zoon nog eens
een merel net zo horen klinken
op net zo'n late voorjaarsdag.
En hij zal weten wie ik was
en ach, een vogel weet van niets.

Maar aan de andre kant alweer:
als merels aan hun vaders konden denken,
wellicht dat ze dan krasten als een raaf.

1979
 

 

 


Tot slot terug naar waar de vorige aflevering van dit weekboek begon: Dordrecht. Bovenstaand gedicht staat te lezen op de buitenmuur van het Dordrechts Museum. Dat is, net als het titelgedicht hierboven, afkomstig uit Eijkelbooms debuutbundel Wat blijft komt nooit terug. Uit 1979 dus, toen ook Ed Leeflang als dichter debuteerde. 1979. Wat blijft komt nooit terug. Wat nooit terugkomt, blijft. 

[1]
Te weten zijn tweede echtgenote, Roelien de Melker (1951), en hun kinderen Sara (1988), Charlotte (1991) en Gijs (1993). Uit de relatie met Marion Stroober (1960) is dochter Hanna (1983) geboren. Met zijn eerste echtgenote, Anje Dik (1934-2004), heeft hij zoon Kors (1959) en dochter Anna (1962). 
 

 

[2]
het eeuwig veranderlijk | zichzelf blijvende water zijn regels uit het gedicht Dit eiland. De eerste regel uit datzelfde gedicht, Heden voelen mijn voeten zich goed, is de titel van een van Eijkelbooms latere bundels, uit 2002.


Dit eiland

Heden voelen mijn voeten zich goed
in hun sokken en die weer
in hun ruime maar nog niet
sloffende schoenen.

Waarom dan niet de paden op,
de bergen in, de velden over
bij deze stad vandaan
waar stegen uitlopen op steigers

niet meer door boten gebruikt.
Wel kan men daar gaan staan uitkijken
over het eeuwig veranderlijk
zichzelf blijvende water,

ervaren dat tussen benauwenis
en ruimtezucht een afgepaald
maar onbeklemd domein kan liggen:
dit me één dagmars af te ronden

eiland.

2002

Archief 2025