Gedicht gedacht

 

Poëzie is niet alleen om te lezen, maar ook om ermee te leven
Gerrit Kouwenaar


Een rubriek met gedachten over gedichten. Met, sinds najaar 2016, bijna tien jaar achtereen
dagelijks een nieuwe bijdrage: een gedicht en mijn toelichting daarop.
Voorjaar 2025 verwijder ik de inmiddels meer dan drieduizend afleveringen en begin
opnieuw. ‘Klassieke’ gedichten keren terug, maar met nieuwe(re) gedachten daarover;
daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor pas ontdekte bundels en dichters.
En... elke derde bijdrage (dus 3, 6, 9, 12 et cetera) staat een literair lied centraal,
zodat de gezongen poëzie niet onderbelicht blijft.
 
Een niet meer dagelijkse, maar wekelijkse rubriek. Met een weekgedicht dus – ook in
figuurlijke betekenis, want ik houd van poëzie die week maakt, die raakt.
Mijn levensmotto is immers dat ik onderweg ben om mooie dingen aan te raken. 


Poëzie is alledaags in die zin dat zij voor iedere dag is
Carol Ann Duffy



Ga rechtsreeks naar de inhoudsopgave.

Week 25 - 25. Remco Campert

zondag 22 juni 2025

Poëzie is een daad… 

Poëzie is een daad
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.

Poëzie is een toekomst, denken
aan volgende week, aan een ander land,
aan jou als je oud bent.

Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde die daarom vraagt.

Voltaire had pokken, maar
genas zichzelf door o.a. te drinken
120 liter limonade: dat is poëzie.

Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt zich en is daarin poëzie.

Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
Tenslotte wint de dood, jazeker,

maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.

1955


Poëzie is een daad. Dat staat er niet, want er is sprake van een enjambement: de regel is niet de zin, want die loopt door. Poëzie is een daad van bevestiging. En toch staat het er wel: Poëzie is een daad, zelfs in de (titelloze) titel. Poëzie over de Poëzie dus, Poëtica.
Poëzie is in de opvatting van Remco Campert (1929-2022) geen woordenspel, maar een levensnoodzaak. En niet eens een gewone, zoals eten en slapen, maar een uitzonderlijke, zoals de vierde strofe leert: eentje waarmee je, als je maar sterk en creatief genoeg bent, ziektes overwint. Jezelf genezen, dat is poëzie!
Nee, van de ouderdom wint de poëzie het niet, al probeert zij dat wel: Elk woord dat wordt geschreven is een aanslag op de ouderdom. En nee, ook niet van de de dood, want: Tenslotte wint de dood, jazeker.
Maar ach, wat is de dood? De dood is niets: slechts de stilte. En, in de laatste regel: De dood is een ontroering. Nee, geen emotie: Campert bedoelt dat de dood een einde maakt aan het Dichten en dus aan het in het leven roeren. De Dood is dus ont-roering.
Poëzie is mijn adem, staat er in de derde strofe. Dat is wat de dood doet: de Dood stokt de Adem, de Daad van de Dichter.

 



Tien jaar na de publicatie van Het huis waarin ik woonde (1995), de bundel waarin dit gedicht is opgenomen, schrijft Remco Campert een parodie op Poëzie is een daad… In het experimenteel-literaire tijdschrift Barbarber verschijnt september 1965 onderstaand gedicht. Het zal daarna nog eens dertig jaar duren voordat deze parodie in een van zijn bundels belandt. Zij maakt in 1995 deel uit van de afdeling Verspreide gedichten 1950-1994 in de verzamelbundel Dichter. 


Tegen opname in de zoveelste bloemlezing

Poëzie is een daad
van ontkenning. Ik ontken
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.

Poëzie is een verleden, denken
aan vorige week, aan hetzelfde land,
aan jou als we gescheiden zijn.

Poëzie breekt mijn adem, verlamt
mijn voeten, zeer afdoende,
op de aarde die dat koud laat.

Voltaire had pokken, maar
genas zichzelf door o.a. te drinken
120 liter limonade: dat is een feit.

Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt zich en is daarin branding.

Elk woord dat wordt geschreven
is een bijdraag tot de ouderdom.
Ten slotte wint de dood, en hoe:

de dood dat is het lachen in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is hilariteit.

1995


Poëzie is niet langer een daad van bevestiging, maar een daad van ontkenning en een verleden in plaats van een toekomst; poëzie bruist niet meer van energie, maar toont haar gebreken; poëzie geneest geen ziektes, dat is een feit en de dood is geen ontroering maar juist hilarisch. 
Wil Campert hiermee zeggen dat hij in Poëzie is een daad… te veel betekenis toekende aan de poëzie en schat hij haar nu beter op waarde, onder meer door aan te tonen hoe gemakkelijk hoogdravende taal zich laat tegenspreken door alledaagse?  
Nee, de reactie is louter spot en niet eens op zijn gedicht, maar ten aanzien van de vele beschouwingen die er, zeker de eerste jaren na het verschijnen, aan Poëzie is een daad… zijn gewijd. Vandaar zijn titel: Tegen opname in de zoveelste bloemlezing. Alles is er nu wel over gezegd, vindt de dichter. 

Na Camperts eigen reactie op het gedicht (1965) en, dertig jaar later, zijn latere bundeling ervan (1995) is het 2025. Wéér dertig jaar later: deze opname in de zoveelste rubriek. 

Archief 2025