zondag 03 augustus 2025
Dood
Dood. Heb geen angst. Talm niet
voor mijn deur. Kom binnen.
Lees mijn boeken. In negen van de tien
kom je voor. Je bent geen onbekende.
Hou mij niet voor de gek met kwalen
waarvan niemand de namen durft te noemen.
Leg mij niet in een bed tussen kwijlende
kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen.
Klop mij geen geld uit de zak
voor nutteloze uren in chique klinieken.
Veeg je voeten en wees welkom.
1991

Eddy van Vliet: Verzamelde gedichten (2007).
Nawoord: Paul Demets
Met bestofte laarzen trekt de dood | een spoor door de sneeuw, schrijft Eddy van Vliet (1942-2002) in zijn gedicht Dood uit de bundel Van bittere tranen kollebloemen e.a. blozende droefheden (1971).
De dood | hield haar eerste open-deur-dag || door een mangat van lakens | mocht ik haar begluren, schrijft hij tien jaar later in zijn gedicht De dood uit de bundel Het grote verdriet (1981).
Bovenstaand gedicht, gericht aan diezelfde personificatie (en of dat een man of vrouw is, laat hij deze keer wél in het midden), staat in de bundel De toekomstige dief (1991), van weer precies tien jaar later. Onze toekomstige dief - zo kun je de dood wel noemen.

De gedichten van Eddy van Vliet (1942-2002) ademen veel melancholie – misschien wel de voornaamste reden waarom ik zo van zijn poëzie houd. Toen hij twaalf jong was, verliet zijn vader het ouderlijk gezin en het lijkt erop of de dichter het verdriet om dat vertrek nooit meer van zich af heeft kunnen schudden. Geen toeval dat zijn laatste bundel, Vader (2001), bestond uit één lang episch gedicht waarin hij die afwezige vader toespreekt. Veel eerder, in het gedicht Afscheid van mijn vader, opgenomen in de bundel Jaren na maart (1986), had hij al geschreven:
Ik wil alleen maar zeggen dat ik het niet weet.
Dat ik het allemaal niet zo duidelijk zag,
zoals gebleken achteraf.
Het tuinhek diende plotseling gesmeerd.
De lege plekken op de muur bedekt en vlug
vlug de geur van scheerzeep weg.
De kalende die Homerus declameerde. De maïsvretende.
De charmante die uit Frankrijk parfum meebracht. Hadden zij
ook hun koffers gepakt, de huisvrienden van de vrije dag?
Ik schreef het reeds meer. Die morgen
liep hij van de keuken naar de straatdeur
en kwam niet weer.

Net zoals Hendrik Marsman en Martinus Nijhoff was Eddy van Vliet advocaat van beroep maar dichter van begeerte. Het plotselinge vertrek van die vader was zo traumatisch voor de zoon – Eddy was toen pas 12 jaar; te jong om het daadwerkelijk te doorgronden, maar oud genoeg om het te doorvoelen – dat hij dat moment als het begin van zijn dichterschap beschouwt. Of zoals hij later stelde: Het was een manier om de leegte op de vullen, om mijn emoties vorm te geven. Afscheid is dan ook altijd het belangrijkste thema van zijn poëzie gebleven – afscheid van liefdes en, door de dood, van levens. Van Vliet: Dichten is een manier om de dood onder ogen te zien, om de dood een loer te draaien. De mooiste liefdespoëzie schreef ik ook juist als de droom voorbij was.
Verliefd
Zo gaat het, zo ging het en zo zal het altijd gaan.
Afspreken in cafés op de sluitingsdag.
Aan de verkeerde zijde van bruggen staan.
Tussen duim en wijsvinger, als brandende as,
het fout begrepen telefoonnummer.
Parken te nat, hotels te vol, Parijs te ver.
Liefde als een veelvoud van vergissingen.
Onbeholpen woorden als zo-even op zak en
zoveel zin om, los van de wetten
van goede smaak en intellect, te schrijven
dat van de stad waar je elkaar voor het eerst zag,
een plattegrond bestaat, waarop een kus,
die het nauwelijks was, geregistreerd werd.
Ik noemde de bundel Vader al: één lang gedicht waarin hij zijn vader toespreekt om hem te eren en om nogmaals te doorvoelen hoe dat destijdse vertrek hem heeft geraakt en hoezeer hij zijn vader daarna heeft gemist. Nog tijdens het werken aan die bundel stierf de vader en ook dat was weer een enorme klap voor de dichter. Die stierf zelf nog geen jaar later, slechts enkele weken na zijn zestigste verjaardag.
De deur
Wie de deur niet sluit
hoort de gil in de gang:
dit is de straf.
Wie de deur niet sluit
wenst te blijven waar hij was,
draagt in zich wat hij zag:
dit is de straf.
Wie de deur niet sluit
moet weer de trap op
en heeft de adem niet:
dit is de straf.
Wie de deur niet sluit
bezet de plek die hij betreedt
met de kamer die hij niet vergeet.