zondag 29 juni 2025
Bij Vught dacht ik: hier is broer Jan gestorven
en ik zag mijn vader, met zijn oud gezicht
rood opgezwollen, toen het doodsbericht
zijn late leven toch nog had bedorven.
Voor moeder kwam een eind aan haar pakketten.
Zij streed, zolang Jan zat, met eigen wapen,
stond aan 't fornuis haar moed bijeen te rapen,
zond zeven broden, zeven tegenzetten.
En ook het reizen was achter de rug.
Ze gingen met de trein. Daar ligt het kamp.
Daar zit hij in. Daar woont die ramp.
Dan zuchtten ze en gingen maar weer terug.
Ziet ge de boer de vredesakker ploegen?
Mijn moeder heeft Jans foto op de kast gezet.
Mijn vader geeft in 't graf 'n antwoord aan wie vroegen:
"En de oude man, hoe draagt hij het?
1956
Jan Carmiggelt werkte mee aan de distributie van levensmiddelenbonnen voor onderduikers. De illegaliteit had een ingewikkelde keten van medewerkers opgebouwd, waarbij elk van de schakels slechts twee namen kende: van de persoon die hem de bonnen leverde en van de persoon aan wie hij ze doorgaf. Ergens in die keten bekleedde Jan een belangrijke functie. Hij vond het vanzelfsprekend dat hij zijn maatschappelijke bewogenheid omzette in praktische daden. Het gevaar nam hij op de koop toe. Natuurlijk was hij voorzichtig, maar passief toezien lag niet in zijn aard. Het was werk dat nu eenmaal moest worden gedaan.
Zijn vrouw Loes werkte zoveel mogelijk mee, maar wist lang niet alles. Toen ze op een keer samen een bezoek brachten aan de economist Friedrich Weinreb, met wie Jan Carmiggelt bevriend was, stelde diens echtgenote haar voor om een stukje te gaan wandelen in het park. De suggestie was duidelijk: de mannen moesten even ongestoord kunnen praten. Waar het precies over ging, hoefden de vrouwen niet te weten.
Op zaterdag 17 juli 1943, om vijf uur ’s ochtends, werd er bij Loes en Jan Carmiggelt in de Berberiusstraat op de deur gebonsd. Ze sliepen samen achter in de kamer, in een eenpersoonsbed. In hun eigen bed, aan de voorkant, sliep een joods meisje dat tijdelijk bij hen was ondergedoken. Zij trok onmiddellijk haar jas aan en snelde door de achterdeur de tuin in. Tegen de schutting werd een tuintafel geschoven, zodat het meisje eroverheen kon klimmen om zich in het schuurtje van de buren te verstoppen. Vandaar kon ze in veiligheid worden gebracht.
Toen de Duitsers twee beslapen bedden aantroffen, had Loes de tegenwoordigheid van geest op haar buik te wijzen. Ze was hoogzwanger, zei ze naar waarheid, en daarom sliepen Jan en zij voorlopig in aparte bedden. Met die leugen werd genoegen genomen.
Jan Carmiggelt moest mee op verdenking van illegale activiteiten. Aanvankelijk werd hij, net als alle andere politieke gevangenen in Den Haag, vastgezet in de villa Windekind aan de Parklaan. Vroeger woonde hier politiecommissaris François van ’t Sant, die inmiddels als vertrouwensman van Koningin Wilhelmina in Londen zat. Nu had de SD het pand in gebruik. Na verhoor werden de gevangenen doorgaans overgebracht naar het Oranjehotel, de grote gevangenis in Scheveningen.
Pas ver na de oorlog is vastgesteld waarom Jan Carmiggelt van zijn bed werd gelicht. Drie dagen eerder had de SD de joodse arts Joseph Kalker op diens onderduikadres gearresteerd, samen met de vrouw die hem onderdak verleende en een andere onderduikster. Hoewel hem tijdens de verhoren ernstige verwondingen werden toegebracht, weigerde Kalker andere namen te noemen. Daarop werd hij in één cel geplaatst met Friedrich Weinreb. Aangenomen wordt dat Weinreb zijn celgenoot de naam van Marcel Elsen heeft ontfutseld en die prompt aan de SD heeft doorgegeven. Elsen was de man van wie dokter Kalker distributiebonnen kreeg. Ook hij werd gearresteerd en verhoord. Tijdens dit verhoor heeft Elsen verklaard dat hij de bonnen ontving van Jan Carmiggelt.
Een paar dagen na de arrestatie vatte Loes haar moed bij elkaar en meldde zich bij villa Windekind, haar zwangere buik ferm vooruitgestoken om de heren op hun gemoed te werken. Ze werd meteen doorverwezen naar het Oranjehotel. Een van de Duitsers fluisterde haar zelfs nog bemoedigende woorden toe: ‘’t Duurt niet lang, hoor.’ In werkelijkheid werd Jan Carmiggelt echte op transport gezet naar het kamp Vught, waar Joden en politieke gevangenen zware dwangarbeid verrichtten.

Fragment uit het boek Carmiggelt, het levensverhaal, geschreven door (veel)schrijver-journalist Henk van Gelder, die vorige week op 79-jarige leeftijd overleed. Als eerbetoon zal Henks naam in deze rubriek de komende weken vaker vallen.
Simon Carmiggelt (1913-1987) begint, eind 1931, als journalist bij Het Volk. Maar als de bezetter in de zomer van 1940 invloed opeist ten aanzien van de journalistieke koers van de krant, neemt hij ontslag. Net zoals Jan, zijn enige broer. Ook weigert Simon de niet-Joodverklaring te tekenen. Moedige man, die dan ook meteen voor het verzet kiest en gaat schrijven voor Het Parool, een illegale krant met stevige standpunten.
Moedig is dus ook broer Jan. Die is eveneens actief in het verzet, maar nadat hij is verraden, komt hij terecht in Kamp Vught. Daar overlijdt hij 26 september 1943. Als de jongste zoon zijn ouders op de hoogte stelt van de dood, op 33-jarige leeftijd, van hun oudste zoon, huilt hun vader: Alles tevergeefs. En daarna geeft hij in 't graf 'n antwoord aan wie vroegen: ‘En de oude man, hoe draagt hij het?’ Hij draagt het namelijk niet: precies een maand later, 26 oktober 1943, overlijdt hij, totaal ontgoocheld.
De lange citaten hierboven en hieronder komen uit Henk van Gelders boek Carmiggelt, verschenen in 1999. In 2013 volgt, ter herinnering aan Carmiggelts honderdste geboortedag, nog Dwalen door Amsterdam met S. Carmiggelt: een bundel met veelal niet eerder gepubliceerde dagelijks columns (Kronkels) van Carmiggelt over Amsterdam, ook Van Gelders woonplaats.

Na de arrestatie van Jan Carmiggelt, in juli 1943, bleef het enige tijd stil. Een paar maanden later kreeg zijn vrouw Loes echter een politieagent aan de deur, die haar sommeerde naar de Sicherheitsdienst te komen. De man zei niet te weten wat de reden was. Ongerust belde Loes haar zwager Simon om te vragen of hij met haar mee wilde gaan. Hij kwam haar halen en samen stapten ze op de tram. ‘Ik ga wel eerst’, zei Simon toen ze naar binnen liepen. Maar ook mevrouw Carmiggelt moest mee, de kamer in. Hier zat een SD’er in uniform met pet aan een bureau met een kaartenbak, terwijl aan een ander bureau een meisje achter een schrijfmachine aan het werk was. Ze werden te woord gestaan door een Hollandse juffrouw, die met hoorbare tegenzin een verklaring van een vel papier voorlas. Het bericht luidde dat Jan Simon Carmiggelt, geboren op 1 januari 1909, van beroep Wirtschaftsberater, op 26 september 1943, om 7 uur, was overleden in Hooge Zwaluwe.
‘En ik had geen hekel aan die vrouw’, vertelde Simon Carmiggelt later. ‘Het feit dat ze ’t akelig vond om me dat te vertellen, getuigde van resten van menselijkheid in haar. Dat was geen monster. Die man met dat kaartsysteem, dat was het monster dat je bestrijden moest – en dat realiseerde ik me ook heel goed op dat moment – en dat is zo wonderlijk. Je kunt er niks aan doen dat je kijkt, dat je bepaalde dingen waarneemt en dat je die nuances ziet. Het was een verschrikkelijk drama.’
Wezenloos keek Loes Carmiggelt naar het horloge en de trouwring die haar in de handen werden gedrukt. En dof stelde Simon Carmiggelt vast dat hij nu naar de Druivenstraat moest om het nieuws aan zijn ouders te vertellen.
Pas bij stukken en beetjes wed hun in de daaropvolgende maanden duidelijk wat er was gebeurd. Jan had pech gehad. Bij de inschrijving van het kamp had hij in de verkeerde rij gestaan. Als hij zich bij de andere rij had gevoegd, had hij achter de tafel een gevangene aangetroffen die ook bij De Arbeiderspers had gewerkt en hem als oude bekende ongetwijfeld een licht baantje zou hebben gegeven. In de andere rij werd hij echter ingedeeld bij de groep die buiten het kamp zware grondarbeid moest verrichten. Snel daarna werd hij ziek. Met hoge koorts lag hij in een barak, waar geen medische verzorging was. ‘Ze hebben hem gewoon dood laten gaan’, stelde Simon vast.
In het ouderlijk huis volgde de tweede schok. Toen vader Carmiggelt het nieuws over de dood van zijn oudste zoon hoorde, zakte hij op de bank ener en zei: ‘Alles tevergeefs.’ Jan was de jongen geweest die zou bereiken wat zijn vader – met zijn eeuwige spijt om zijn ‘nederig bestaan’ als vertegenwoordiger in vleeswaren, FV – nooit had bereikt. Jan stond een grootse carrière te wachten in de socialistische beweging. Vooraanstaande partijgenoten zagen Jan als kandidaat voor een ministerschap in het naoorlogse Nederland. Hij had minister van Financiën kunnen worden en misschien zelfs minister-president. Jan was de zoon op wie Herman Carmiggelt het meest trots was. Natuurlijk deed het hem plezier dat Simon zijn draai in de journalistiek vond, maar hij begreep niet dat iemand met zulke verhaaltjes zijn brood kon verdienen. Jan was van hun twee zonen degene die voor zijn vader alles goed zou maken. Dat maakte de verslagenheid over zijn dood nog eens zo groot.
Simon Carmiggelt werd diep en pijnlijk geraakt door de reactie van zijn vader. Als alles tevergeefs was geweest, stelde hijzelf dus niets voor…