Gedicht gedacht

 

Poëzie is niet alleen om te lezen, maar ook om ermee te leven
Gerrit Kouwenaar


Een rubriek met gedachten over gedichten. Met, sinds najaar 2016, bijna tien jaar achtereen
dagelijks een nieuwe bijdrage: een gedicht en mijn toelichting daarop.
Voorjaar 2025 verwijder ik de inmiddels meer dan drieduizend afleveringen en begin
opnieuw. ‘Klassieke’ gedichten keren terug, maar met nieuwe(re) gedachten daarover;
daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor pas ontdekte bundels en dichters.
En... elke derde bijdrage (dus 3, 6, 9, 12 et cetera) staat een literair lied centraal,
zodat de gezongen poëzie niet onderbelicht blijft.
 
Een niet meer dagelijkse, maar wekelijkse rubriek. Met een weekgedicht dus – ook in
figuurlijke betekenis, want ik houd van poëzie die week maakt, die raakt.
Mijn levensmotto is immers dat ik onderweg ben om mooie dingen aan te raken. 


Poëzie is alledaags in die zin dat zij voor iedere dag is
Carol Ann Duffy



Ga rechtsreeks naar de inhoudsopgave.

Week 28 - 28. Simon Carmiggelt [2/2]

zondag 13 juli 2025

Juffrouw Nifterink

Vannacht is juffrouw Nifterink gestorven.
Het was 't hart. Haar hond zit voor de ramen.
Het stomme dier - ze waren altijd samen...
Hij heeft haar hele eenzaamheid georven.

Want vijftig lange jaren leefde zij alleen.
Maar dapper, weet u. Klagen deed ze niet.
Ze was veel te blijmoedig voor verdriet.
En eer ze eraan toe kwam, ging zij heen.

Ze werkte heel haar leven bij de post,
waar ze - blijmoedig - iets sorteren moest.
In de vakantie ging ze altijd maar naar Soest,
in zo'n pension, waar het zo weinig kost.

Zij hield van boeken met 'n vleugje romantiek.
Haar strijd heette de Anti Vivisectie Bond.
Bij al die wreedheid dacht ze aan de hond.
En voor de hond was zij blijmoedig fanatiek.

Met ons Oranjehuis leefde zij innig mee.
De radio liet zij maar zelden onbeluisterd.
O, menig hoorspel heeft haar blik verduisterd.
Dan viel er soms een traantje in haar thee.

O juffrouw Nifterink, wat was uw leven goed.
Wat was het Omo-wit en stil en onbeduidend.
U zong uw liedje zacht, maar 't klonk welluidend.
De hemel weet wel hoe het verder met u moet.

Wat fascinerend dat u nu een engel bent.
En dat u zweven kunt. U was zo corpulent.

1956


Deze rubriek begon twee weken geleden als volgt: Fragment uit het boek Carmiggelt, het levensverhaal, geschreven door (veel)schrijver-journalist Henk van Gelder, die vorige week op 79-jarige leeftijd overleed. Als eerbetoon zal Henks naam in deze rubriek de komende weken vaker vallen. 
Beloofd is beloofd. Henk van Gelder is dan ook de reden om vandaag opnieuw stil te staan bij de poëzie van Simon Carmiggelt, over wie Henk twee boeken publiceerde. En omdat Henk van Gelder geldt als een bruggenbouwer tussen de geschreven en gezongen literatuur – hij schreef zowel boeken over Godfried Bomans en Simon Carmiggelt als over Jaap van de Merwe en Jacques van Tol – kan ik dat vandaag ook zijn. Elke derde aflevering van deze rubriek – bijdrage 3, 6, 9, 12 et cetera – gaat over een literair lied en de andere twee zijn gewijd aan de poëzie voor papier. Maar verschillende gedichten van Carmiggelt zijn ook gezongen en daarmee smokkel ik het lied deze keer ook de gedichtenafleveringen binnen.

Zing je Moerstaal (1976)


Juffrouw Nifterink is op muziek gezet door Robert Long (pseudoniem van Bob Leverman, 1943-2006) voor het album Zing je Moerstaal, dat verscheen ter gelegenheid van Boekenweek 1976. Nederlandse zangers (onder wie ook Drs. P, Boudewijn de Groot en Peter Koelewijn) en bands (waaronder Bots, Earth & Fire en Kayak) zingen daarop getoonzette gedichten – naast dit gedicht van Carmiggelt is dat ook werk van onder anderen C. (Kees) Buddingh’, Judith Herzberg, Gerrit Komrij, Harry Mulisch en Bert Schierbeek. 
Veel toelichting heeft het gedicht in deze rubriek niet nodig. Ik heb me altijd verbaasd over het maar liefst drie keer en ook nog eens kort na elkaar (namelijk in de strofen 2, 3 en 4) gebruiken van het woord blijmoedig. Zo vaak dat het geen slordig toeval, maar een bewuste keuze moet zijn – een blijmoedige weliswaar.
 



Juffrouw Nifterink is al in 1956 in druk verschenen en wel in de bundel Fabriekswater, die Carmiggelt publiceerde onder zijn pseudoniem Karel Bralleput. De tekst kreeg pas bekendheid bij het grotere publiek door die vertolking van Robert Long op Zing je Moerstaal. Niet alles van dat Boekenweek-album is overigens geslaagd, want niet alle poëzie is zingbaar, zelfs niet als die er speciaal voor geselecteerd is. Maar de toegankelijke taal van de verhalen en verzen van Carmiggelt leent zich gemakkelijk voor liedjes en zelfs voor conferences, met als beroemdste voorbeeld daarvan natuurlijk Croquetten van Wim Sonneveld. Henk van Gelder in Carmiggelt:
Naar de Kronkel over de zaalhouder die zijn pauze-omzet kan voorspellen als hij weet wat er die avond ten tonele wordt gevoerd. Carmiggelt had de twee velletjes met het verhaal uit een bundel gescheurd […] en een paar accenten geplaatst bij de uitroep van de zaalhouder: ‘Daar gáán me krokketten.’ En vervolgens had Sonneveld de tekst uitgebouwd tot een komisch hoogtepunt van zijn voorstelling.


De Amsterdamse kroeg

Ik hou zo van een oude, Amsterdamse kroeg, 
die diepe bedstee in het veilig vaderhuis. 
Hier is het 's winters warm en 's zomers pluis. 
Hier krijg je vaak te veel en nooit genoeg.

Ik hou zo van de plompe, Nederlandse mannen
die, ernstig drinkend, diepe onzin zeggen
en met een vage glimlach weten uit te leggen
waarom zij door het leven zijn verbannen.

Ik hou zo van de zware, moedeloze kastelein 
die, met de blik van een verschopte herdershond,
het kleine glas tilt naar zijn grote mond. 
Hij is mijn trouwe vriend – dat móet hij zijn.

Ik hou zo van de rafelige, oude vrouwen,
die voor wat losse centen hier een glimlach kopen
en dan, conspiratief, weer naar hun krotje lopen,
het flesje vol, om verder voort te bouwen.

Ik hou zo van de afgetrapte honden 
die roerloos wachten naast des meesters voet, 
tot hij, uit armoe, weer de straat op moet
met balsem op zijn alledaagse wonden.

Ik hou zo van het fonkelende drinken
en het ‘nou ja’, dat in je hart ontluikt.
Klein wordt de wereld, als ge wat gebruikt, 
omdat de verten in het niets verzinken.

Ik hou zo van het eenzaam doch omringd
zitten te staren naar een tijd die was
en langzaam doodbloedt in het spiegelglas.
Hoor ’t stemmenkoor, dat Willem Kloos [3] bezingt.

Ik hou zo van een oude, Amsterdamse kroeg 
en van het zwijgend met gedachten spelen.
Alleen, het sluitingsuur, voor mij en velen,
komt steeds te laat en altijd weer te vroeg.

1956

 

Jenny Arean zingt De Amsterdamse kroeg
op Alles heeft zijn prijs (1994)


Ook andere Carmiggelt-gedichten dan Juffrouw Nifterink zijn in het theater en op geluidsdrager tot literair lied gemaakt. In het geval van De Amsterdamse Kroeg – gezongen door Jenny Arean op muziek van Martin van Dijk – wel met enkele aanpassingen: de eerste strofe is tevens het refrein en de vierde en zevende strofe vielen af. Het lied was anders te lang en de vierde en zevende strofe bekten als zangtekst niet lekker door moeilijke woorden (als conspiratief), vergeten namen (namelijk Willem Kloos) en ouderwetse zinsconstructies (als het eenzaam doch omringd zitten staren). Net als Juffrouw Nifterink verscheen De Amsterdamse Kroeg in de bundel Fabriekswater, uit 1956.



Femme d’artiste 


Zij loopt hem na met spijt en spet,
als hij in trance zijn gaven zit te melken,
of na veel kroegen eindelijk in bed
van het artiestenfeest ligt te verwelken.

Zij kent zijn vijf verschillende gezichten,
zijn vreugd, zijn woede en zijn dom gepoch.
Hij kan niet veel, dat weet ze wel, maar och…
geduldig luistert ze naar zijn gedichten.

En laat zich wekken ’s nachts, omdat zijn luit
weer iets bijzonders aan de Muze heeft ontwrongen.
Zij wacht tot ’t uit is en zegt ongedwongen:
‘Het is heel mooi Wim, je gaat steeds vooruit.’

Een jurk kan zij niet kopen, want het ongerief
van zijn gestadig dingen naar de erepalm
maakt haar zo arm. Maar in de keukenwalm
ziet zij hem stralend aan – ze heeft hem lief.


Femme d’Artiste, uit Karel Bralleputs debuutbundel Het jammerhout (1948), is door meerderen vertolkt, onder wie Hetty Blok, Nelleke Burg en Robert ten Brink. Ten Brink, die latere bekende tv-presentator, zong het gedicht als student van de Amsterdamse Akademie voor Kleinkunst en de opname verscheen op een cabarethistorische grammofoonplatenserie van Wim Ibo. 


Wim Ibo: Cabaret Vandaag Gisteren Morgen.
Twee cassettes met elk elf LP's (1977)


Van Dijk

In wezen was Van Dijk een echte hypochonder.
Hij keek, na lezing van het avondblad,
altijd of hij de asbak leeggegeten had
en mompelde: ‘De wereld gaat ten onder.'

Hij geloofde niet in God – soms in lijst een.
Hij was een rode rakker in zijn jeugd.
De meistoet deed hem toen nog innig deugd,
maar later wilde hij er niet meer heen.

Zo was Van Dijk en toch een diep verlanger.
Hoe stuurloos had hij Anna niet bemind!
Zij bleek een trul en uit haar enig kind
groeide met moeite een beperkt behanger.

‘Ziedaar,’ zo sprak Van Dijk, ‘dit is mijn lot.
Liefde bestaat niet. Werk is misverstand
en 'k heb mij in een druiloor voortgeplant.’
Zo kwam hij, na wat crisissen, bij God.

‘Welja,’ riep God, ‘daar hebben we Van Dijk.
En wat verschaft ons nog zo laat de eer?’
Van Dijk sprak: ‘Ik zit voor het blok, o Heer,
en zou graag binnen in Uw hemelrijk.’

‘Vooruit,’ zei God, ‘jij eigenwijze donder.’
Zo kwam hij toch neerslachtig op zijn wolk.
Maar als hij langsdrijft, zegt het hemelvolk:
‘Daar gaat Van Dijk. Een echte hypochonder.
 

Herman van Veen zingt Later
op Zolang de voorraad strekt (1982)


Herman van Veen heeft Carmiggelts gedichten het vaakst gezongen. Maar liefst drie staan er op zijn repertoire: Middagoverpeinzing (1948) en Van Dijk en Later (1956). Van Dijk is ook gezongen door Kabaret Ivo de Wijs en Later is nog altijd geliefd bij theaterstudenten die een lied instuderen voor een auditie of presentatie. 

Later

Later gaan we naast elkaar
wand'len op de Overtoom,
drinken zoete melk met room,
strijken door ons grijze haar.

Zie je ons daar samen lopen? 
Naast elkaar - zo diep bedaard.
Jij, een lieve, oude taart.
Ik, nog kras - dat is te hopen... 

Maar al worden we ook wrakken,
al dat vreselijke snoeven
zal tenminste niet meer hoeven.
Gaar of muf - we zijn gebakken.

En we zeggen: 'Kijk, de tram.'
Of: 'Hoor jij die vogel zingen?'
Al die nutteloze dingen,
want het hoeft niet meer ad rem.

En het hoeft niet meer zo rap,
want we moeten nergens heen.
Och, we wonen toch alleen
in zo'n rothuis met een trap.

Ik beloof je dat ik dan
het attent zijn aan zal leren.
En ik zal ook vaak proberen
of je nog wel lachen kan,

lachen als een oude dame,
die haar zegje heeft gezegd,
die, als ze wordt afgelegd,
zich voor niemand hoeft te schamen.

Wel, wel, wel, zo zal dat gaan.
En we sterven, heel bedaard,
op een donderdag in maart.
Tegelijk - daar hecht ik aan.

En als onze aardse last
met de wereld gaat vergroeien,
zal uit jou een bloempje bloeien.
Een viooltje - dat staat vast

 

Herman van Veen zingt Middagoverpeizing
op Op handen (1978)


Tot slot die Middagoverpeinzing. Als eerbetoon aan Henk van Gelder dus. Het werd zijn tijd; hij kon er niets aan doen…

Middagoverpeinzing

Dit is een mooie middag om te sterven, 
in 't krakend bed nauwlettend opgebaard, 
uit reutelborst heel zacht en fijn besnaard, 
wat converserend met bedroefde erven. 

Terwijl ik prevel over polis en pensioen, 
weet heel de troep: het wordt zijn tijd. 
Hier past geen scheldwoord of verwijt. 
Zijn hart loopt af – hij kan er niets aan doen. 

Want dit is van 't sterven juist zo zoet: 
bij leven gaat geen enk'le schuld teloor 
en wordt men steeds geschaduwd door 
zijn daden – heel die gore stoet. 

Doch nu – nog hier, maar bijna afgelegd –   
wordt alles door verhevenheid omgloord. 
Men wacht welwillend op mijn laatste woord. 
Wat 't ook zij – ik heb het mooi gezegd.

Archief 2025