Gedicht gedacht

 

Poëzie is niet alleen om te lezen, maar ook om ermee te leven
Gerrit Kouwenaar


Een rubriek met gedachten over gedichten. Met, sinds najaar 2016, bijna tien jaar achtereen
dagelijks een nieuwe bijdrage: een gedicht en mijn toelichting daarop.
Voorjaar 2025 verwijder ik de inmiddels meer dan drieduizend afleveringen en begin
opnieuw. ‘Klassieke’ gedichten keren terug, maar met nieuwe(re) gedachten daarover;
daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor pas ontdekte bundels en dichters.
Een niet meer dagelijkse, maar wekelijkse rubriek. Met een weekgedicht dus – ook in
figuurlijke betekenis, want ik houd van poëzie die week maakt, die raakt.
Mijn levensmotto is immers dat ik onderweg ben om mooie dingen aan te raken. 


Poëzie is alledaags in die zin dat zij voor iedere dag is
Carol Ann Duffy



Ga rechtsreeks naar de inhoudsopgave.

Week 19 - 13. Martinus Nijhoff [2/2]

zondag 11 mei 2025

De wolken 

Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag.

En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder -
De wond'ren werden woord en dreven verder,
Maar 'k zag dat moeder met een glimlach weende.

Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.

– Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide –   

1924


Beroemd gedicht van Martinus Nijhoff (1894-1953). Ja, de dichter van Awater, Het kind en ik, De moeder de vrouw, Het uur U en nog zoveel klassiekers meer. 

 

De wolken staat in de bundel Vormen (1924)



Aan De wolken – vier strakke kwatrijnen in omarmende rijmen – valt niet veel uit te leggen. De inhoud moet duidelijk zijn: je verliest je kinderlijke onschuld en kijkt als volwassene, je eigen kind observerend, weemoedig terug op de onbevangenheid van je jeugd. 
Prachtige taal om een kind te duiden: ik droeg nog kleine kleren... En voor het voelen van die beschermende moederhand: ik lag lang-uit met moeder in de warme hei... Het maakt niet uit of het zomerweer was of niet, want alleen al haar aanwezigheid maakt de hei warm. En hoe mooi: lang-uit (met koppelteken) laat je gaan liggen; bij languit (aaneengeschreven) lig je al!

Als de moeder haar kind – dochter of zoon kan hier allebei, want pas haar kleinkind heet mijn jongen – vraagt wat het ziet, voel je haast hoe enthousiast de fantasie op hol slaat; het ziet Scandinavië en eenden| [...] een dame, schapen met een herder... De wond'ren werden woord, maar toch blijkt de werkelijkheid de kinderogen niet te ontgaan: 'k zag dat moeder met een glimlach weende...


 


Pas veel later denkt het toenmalige kleine-klerenkind eraan terug. Eerst kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek en 't vreemde ding (de wolk natuurlijk) alleen met zijn schaduw langs mijn leven streek. Te druk met volwassen worden. Maar dan is er mijn jongen naast mij in de heide. En het kind laat zijn ouder weer met eigen kinderogen kijken, want wijst me wat hij in de wolken ziet. En de ouder schreit met moeders ogen en ziet in het verschiet de verre wolken waarom moeder schreide

Na het lezen van die laatste regel met de verre wolken worden twee andere regels goud: De wond'ren werden woord en dreven verder. Maar 'k zag dat moeder met een glimlach weende. Nu begrijpt het ik-personage pas dat het de verre wolken zijn waarom moeder schreide en niet wat 'k in de wolken zag.

Archief 2025