Logboek

Het Logboek (de edities van 2012 t/m najaar 2016 zijn hier niet meer terug te lezen) veranderde 1 januari 2020 weer van een dag- in een Weekboek. Elke week - een enkele keer iets vaker en vaker iets minder - schrijven over wat week maakt. Of zoals ik het tegenwoordig noem: ik ben in mijn leven onderweg om mooie dingen aan te raken. Vanaf juni 2021 zal er minder vaak dan wekelijks een bijdrage te lezen zijn; de schrijftijd gaat op aan boeken die in februari en in oktober 2024 verschijnen.

-----

Voor wie een handvat zoekt: met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar; met de pijl links vooruit naar het volgende. Handiger echter zijn deze links: daarmee ga je naar de inhoudsopgaven van 202320222021, 2020 (deel 1: A t/m F, deel 2: G t/m Ldeel 3: M t/m R, en deel 4: S t/m Z), 2019 en 2018 en de logboeken van 2017 en (enkele van) najaar 2016.

-----

Dat in het beeld de klok op vijf uur staat, is omdat mijn dag al zolang ik mij herinner, begint rond (en meestal al ruim voor) vijf uur 's morgens, hoe laat het 's avonds ook wordt. Sinds de zomer van 2022 sta ik op om steevast drie uur. Om te schrijven zijn het mijn meest productieve uren van de dag.

Week 51 - 102. Wil je me poëzie leren? [3/4]

zaterdag 24 december 2022

Willem Jan Otten in het hoofdstuk Het wakkerkusgedicht:

Hoe vaak heb ik het niet geprobeerd – om me het gedicht te herinneren dat me veranderde, op klaarlichte dag, in degene die wilde kunnen wat hij las?
Ik weet terdege van wie het was: van Chris J. van Geel.







H
et stond in zijn boek Het zinrijk (1971), dat net verschenen was. Ik was dus negentien, het jaar na mijn eindexamen. Ik kan het toeval dat mij het boek in handen heeft gespeeld niet reconstrueren. En als ik nu, iets minder dan een halve eeuw later, door de bundel blader, kan ik het al eveneens niet meer aanwijzen, het ene gedicht of misschien zelfs zinnetje dat ’t hem deed. Ze kunnen het bijna allemaal zijn, maar één gedicht moet het geweest zijn. Dat is zeker. Precies zo zeker als dat er ooit één eerste blikwisseling met mijn vrouw is geweest, een waarmee het levenslange, inmiddels zesenveertig jaar durende vergewissen van elkaar levens is begonnen. 
Misschien is het van belang om te vertellen dat ik filosofie studeerde, zakkend voor tentamens logica en methodologie, ploeterend door Engelse vertalingen van Kants Kritik, geïntimideerd door het enige wijsgerige denkbeeld waarvan de strekking me niet boven de pet leek te gaan – dat ik moest zwijgen over waar ik niet van spreken kon.
Het duurde bijna een jaar voor ik doorkreeg dat de studie draaide om wat ik kon denken, of eigenlijk: wat ik mocht denken. En dat denkbare, daartoe zou ik komen door het stellen van de juiste vragen. Misschien was dat nog wel het intimiderendst: het besef dat er zinledige vragen bestonden.
Je leerde je tong afbijten, op het moment dat je ze zou stellen.
Wat betekent het dat ik leef?
Wat is de bedoeling van doodgaan?
Kun je poëzie willen?
Waarom zijn de bananen krom?
Het is geen toeval dat het boek dat me, in het begin van het tweede collegejaar, wakker kuste uit de doezel van de taalfilosofische rede, Het zinrijk heette.
Al kon ik het wakkergedicht niet aanwijzen, ik kan me wel alsnog indenken dat het Op de hoge Ginkel is geweest…


Wordt vervolgd (slot).



Archief 2022