maandag 01 november 2021
De mooiste maandagse rubrieken in De Verdieping – het dagelijkse katern van ontegenzeglijk de beste krant van Nederland [*] – zijn die waarin redacteuren stilstaan bij de levens van personen die ons onlangs ontvielen. In Naschrift is dat een onbekende Nederlander; in P.S. een internationale bekendheid uit het nieuws.
In die laatste rubriek schrijft Pauline Valkenet vandaag over Angelo Licheri. Hij was de man die zich in het dorpje Vermicino, in de buurt van Rome, op 12 juni 1981 vrijwillig in een tientallen meters diepe artesische put liet zakken. Daarin was twee dagen eerder Alfredino Rampi, een jochie van zes jaar oud, gevallen. De put had een diameter van nog geen dertig centimeter.
De opgezette reddingspoging, die dag en nacht live op televisie te volgen was, had na twee dagen nog geen resultaat. Het lukte niet het kind te bevrijden via het gat dat naast de put was geboord. Daarom besloot men vrijwilligers te zoeken die tenger en dapper genoeg waren om in de put af te dalen. Angelo Licheri, een 36-jarige chauffeur bij een drukkerij in Rome en vader van drie kinderen, was dun en klein van stuk. Valkenet:
Toen hij die dag uit zijn werk thuiskwam, zei hij tegen zijn vrouw dat hij sigaretten ging kopen en vertrok naar Vermicino. […] Het was chaotisch druk rondom de put: de radeloze ouders van Alfredo waren er, de brandweer, politie, nieuwsgierige toeschouwers... Licheri werd de uitverkoren vrijwilliger. Ze lieten hem ’s avonds laat met een zaklamp, zijn armen vooruit en het hoofd naar beneden, de put in zakken. Hij hing met zijn enkels aan een kabel. Licheri mocht zo niet langer dan 15 minuten blijven hangen, maar hij kwam pas na 45 minuten weer boven: onder de bloedende sneden en schrammen en totaal ontredderd. Het was hem niet gelukt om de kleine Alfredo te bevrijden.
Aan journalisten die Licheri in de decennia erna bleven interviewen, bleef hij vertellen wat er precies was gebeurd. Alfredino Rampi zat al ruim twee etmalen in de donkere put vol modder en was naar een diepte van 60 meter gezakt. Toen Licheri hem daar had bereikt, had hij nauwelijks bewegingsruimte om het jochie beet te pakken. “Met mijn duim heb ik zijn mond schoongeveegd en met mijn wijsvinger zijn ogen. Maar Alfredino opende zijn ogen niet. Hij reutelde alleen maar.”
Licheri begon tegen het jongetje te praten over leuke dingen: hij zou een nieuwe fiets voor hem kopen en hem meenemen op vakantie naar Sardinië. Ondertussen wriemelde hij een riem onder de oksels van het kind en riep toen dat hij omhoog moest worden getrokken. “Maar ze trokken plotseling zo hard, dat de haak losschoot. Ook de tweede poging mislukte.” Daarna had hij het jongetje hard aan diens polsjes omhoog proberen te trekken. “Ik voelde toen dat zijn linkerpols brak en dacht: je lijdt al zo vreselijk en nou breek ik ook je pols nog.” Alfredino reageerde niet meer. “Ik heb ook nog geprobeerd hem aan zijn shirtje vast te pakken, maar dat scheurde. Toen heb ik hem een kusje toegeblazen, Ciao piccolino (Dag kleintje) tegen hem gezegd, en geroepen dat ze me omhoog moesten halen.” De dag erop stopte het hart van Alfredino met kloppen. Zijn lichaampje kon pas een maand later door mijnwerkers worden geborgen.
Licheri bleef nog jaren van het drama dromen. “Dan kwam Magere Hein naar me toe en zei ik: ‘Jij komt zeker voor Alfredino Rampi? Nou, je komt er mooi niet langs!’” Tegen dagblad La Stampa zei hij over het trauma in 2012: “Ik ben die put nooit uitgekomen”. In Italië werd hij steeds voorgesteld en aangekondigd als de held van Vermicino, maar dat vond hij maar niks; hij vond dat hij had gefaald.
Licheri kreeg later suikerziekte, zijn rechterbeen werd geamputeerd. De laatste twintig jaar van zijn leven woonde hij in een verzorgingstehuis, waar hij op 77-jarige leeftijd overleed. Bij zijn begrafenis was ook de familie Rampi aanwezig.
Het In Memoriam ontroerde me.
[*] Trouw natuurlijk!