maandag 29 maart 2021
Lees eerst hier.
Ik vind Trouw de beste krant van Nederland, maar wat een beroerd artikel van Sander Becker (26 maart) naar aanleiding van de honderdste geboortedag en veertigste sterfdag van Georges Brassens (1921-1981). Helemaal droevig natuurlijk dat het hele artikel het, net als in de kop, heeft over George (!) Brassens, maar wel meldt dat je de achternaam uitspreekt met eind-s. Weliswaar juist, maar als je zelf de voornaam niet eens juist weet te schrijven…
Becker vraagt zich af waarom Brassens, de chansonnier die het lichtend voorbeeld was voor Aznavour, Barbara, Brel, Gréco en vele anderen, in eigen land geldt als een legende, maar in Nederland onbekend is. Voor het antwoord gaat hij te rade bij de Fransman Sylvain Lelarge, een taaldocent die al veertig jaar in Nederland woont; Becker noemt hem “een ware connaisseur van Brassens’ oeuvre”.
Een paar citaten:
“Zijn Frans is te moeilijk”, verklaart Lelarge […]. “Brassens gebruikt heel literaire taal met afwisselend rauwe en verheven woorden. Dat vergt nogal wat van het Nederlandse publiek.” Ter illustratie laat hij Le bulletin de santé horen. In dit ironische lied ridiculiseert Brassens de roddelpers, die had beweerd dat hij aan kanker zou lijden. Niets van waar, zingt Brassens: hij verkeert juist in blakende gezondheid, vooral doordat ontelbare echtgenotes van journalisten hem vol passie in bed komen troosten. De zanger neemt platte woorden als ‘le rut’ (bronstigheid) en ‘je baise’ (ik neuk) in de mond, maar ook klassieke namen als ‘Esculape’, ‘Hippocrate’ en ‘Galien’ – respectievelijk de Romeinse god van de geneeskunde en twee artsen uit de oudheid. Veel Nederlanders hebben een woordenboek én Wikipedia nodig om daar chocola van te maken.
De verklaring voor het succes zit in zijn formidabele teksten, meent Lelarge. Hij noemt Brassens […] een dichter met een taal die rauw is, maar nooit meedogenloos. “Hij zei de dingen zoals ze waren, maar vanuit een diep humanisme. Hij was een goed en vrijgevig mens. Hij keerde zich tegen de oorlog, chauvinisme en seksisme. Vriendschap stond bij hem voorop. En ondanks zijn stoere taal had hij groot respect voor vrouwen. Hij was de eerste die liedjes schreef over prostituees als vrouw in plaats van als object. De vereniging van prostituees stuurde hem zelfs bedankbrieven.”
Een van zijn vroegste liedjes, Le Gorille, gaat over een hitsige gorilla die uit zijn hok ontsnapt. Het dier besluit zich niet te vergrijpen aan een oud vrouwtje, maar aan een rechter. Eigen schuld dikke bult, luidt de moraal, want de rechter had nog diezelfde ochtend iemand ter dood veroordeeld. Cru, maar met ongelofelijk veel humor gebracht.
Aan mensen die liever iets rustiger instappen adviseert Lelarge La chasse aux papillons, Chanson pour l’Auvergnat of Les amoureux des bancs publics.
Lelarge hoopt dat het jubileumjaar bij veel Nederlanders alsnog de liefde voor Brassens doet ontbranden, maar hij heeft zijn twijfels. “Je hebt er echt wat liefde voor de Franse taal bij nodig. Dat wordt helaas steeds meer iets van de oudere generaties. Jongeren zijn meer op het Engels gericht. Maar goed, het oeuvre van Brassens blijft een enorme schat die ik zo goed mogelijk probeer door te geven.”

Gerard Wijnen (links) en Georges Brassens
Wat ik zo slecht aan het artikel vind, is dat nergens staat dat Ernst van Altena (1933-1999) ruim dertig Brassens-chansons vertaalde en Gerard Wijnen (1930-2020) alle honderddertig, prachtig uitgegeven (met zowel alle originelen als vertalingen) in het boek De Grote Eik. Georges Brassens compleet (2006). Hadden Becker en Lelarge dat niet even moeten melden? Of hebben ze daar geen weet van?

Aan Le bulletin de santé – het lied waar je, volgens Lalarge althans, "het woordenboek én Wikipedia voor nodig hebt" - heeft Van Altena zich niet gewaagd, maar Gerard Wijnen wel uiteraard:
Mijn speknek ben ik kwijt, mijn pens, mijn dikke billen!
Dat ging in korte tijd zo snel, dat ze nu willen
Dat ik een ziekte heb, die dood’lijk toe zal slaan,
Die spot met d’ Esculaap en die hem paf doet staan.
Valt ’t monster van Loch Ness bij veel sensatiebladen
In de komkommertijd steeds meer in ongenade,
Maakt menig necroloog, die over lijken gaat,
Van pulpkrantenpapier voor mij een doodsgewaad.
‘k Ben beu van steeds maar weer als kop-van-jut te dienen,
Om alsmaar ’n prooi te zijn van de roddelpraatmachine,
Ik die van welzijn blaak, gezond ben als een vis,
Geef me hier bloot en zeg u wat de waarheid is.
De waarheid, heren, is – en niets wordt hier verzwegen:
Verliet ik d’ rang van hen die honderd kilo wegen,
Dan is dat echt de schuld van Floor, Katrien en Greet
En tal van and’ren wier naam ik al niet meer weet.
Ben ‘k dikzak af, gaat ’t mij nu minder naar den vleze,
Komt dat om ik steeds wil kezen, steeds wil kezen,
Als ’n beest en als een bruut, zo hitsig dat ik kwijl;
’t Spookt alsmaar door mijn kop: ‘k ben geil, ben geil, ben geil!
Begrijp me goed, ‘k ben door en door een echte sater.
En zo is mijn gedrag, maar denk niet: daarmee staat er
Vast dat ik talent heb; da’s helemaal niet zo.
Niet één keer hoorde ik: dat doe je goed, bravo!
Er prijken op mijn lijst van wulpse favorieten
Nogal wat vrouwen van verloren persmuskieten.
En in de waan dat ik de pijp aan Maarten geef,
Zijn die voor mijn genot een laatste keer op dreef.
Da’s nobel en da’s groots, om van te watertanden.
En in godsliederlijke tuchteloze standen
Gaan zij voor mij meteen vlot met de billen bloot
Op stapels kranten waar geen mens een cent voor bood.
Als jullie wijven steeds maar weer je billen tonen
Aan ’t volk, aan boezemvriend, aan jullie epigonen,
In spiegelbeeld gedrukt, lees je met regelmaat
Gesnap en achterklap, gedaas en borrelpraat.
En als i door de deur van ’t boudoir van zo ’n dame
Hoort zuchten en hoort steunen, denk niet ja en amen.
Als iemand zegt: ‘’t Is ome Gerard die bezwijkt.’
Want: ’t is een engel die haar hoogtepunt bereikt.
Als u dan roepen hoort, zoals in veertien-achttien:
‘Sta op! Doden sta op!’, denk dan niet aan een slachting!
’t Is d’ opgewonden vrouw van een kleinkunstrecensent,
die graag opnieuw door mij heel lekker wordt verwend.
Maar ja, ied’re medaille heeft ook wel haar keerzij;
Ik laat soms veren in de strijd en wat dies meer zij…
Hippocrates beweert: ‘Ja, hij heeft Spaanse pokken’,
Galenus’ antwoord is: ‘Nee, nee, ’t zijn gonococcen…’
Maar beiden groot gelijk. Och, Venus deelt om ’t even
Gemene trappen uit, die ’n christen kan vergeven,
Want al bezorgen ze schaad’ aan ’t mannelijk apparaat,
Is ’t nog niet zo dat ‘r dan ook lijfsgevaar ontstaan.
‘k Betaal dat allemaal: de tol van ’t ruige leven.
Het bootje naar Cythera wendt tijd’lijk de steven.
Maar zeker heb ‘k nog niet, ik zeg dat onverbloemd,
Die duistere ziekte waarvan men de naam niet noemt.
Ben ‘k dikzak af, gaat ’t mij nu minder naar den vleze,
Komt dat om ik steeds wil kezen, steeds wil kezen,
Als ’n beest en als een bruut, zo hitsig dat ik kwijl;
’t Spookt alsmaar door mijn kop: ‘k ben geil, ben geil, ben geil!
Benieuwd of Sylvain Lelarge, volgens Becker de “ware connaisseur van Brassens’ oeuvre”, ervan op de hoogte is dat de Franse tekst van de regel ’t Spookt alsmaar door mijn kop: ‘k ben geil, ben geil, ben geil! een variant is op een versregel van Stéfane Mallarmé (1842-1889). Zulke details wist Wijnen altijd wel.