Logboek

Het Logboek (de edities van 2012 t/m najaar 2016 zijn hier niet meer terug te lezen) veranderde 1 januari 2020 weer van een dag- in een Weekboek. Elke week - een enkele keer iets vaker en vaker iets minder - schrijven over wat week maakt. Of zoals ik het tegenwoordig noem: ik ben in mijn leven onderweg om mooie dingen aan te raken. Vanaf juni 2021 zal er minder vaak dan wekelijks een bijdrage te lezen zijn; de schrijftijd gaat op aan boeken die in februari en in oktober 2024 verschijnen.

-----

Voor wie een handvat zoekt: met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar; met de pijl links vooruit naar het volgende. Handiger echter zijn deze links: daarmee ga je naar de inhoudsopgaven van 202320222021, 2020 (deel 1: A t/m F, deel 2: G t/m Ldeel 3: M t/m R, en deel 4: S t/m Z), 2019 en 2018 en de logboeken van 2017 en (enkele van) najaar 2016.

-----

Dat in het beeld de klok op vijf uur staat, is omdat mijn dag al zolang ik mij herinner, begint rond (en meestal al ruim voor) vijf uur 's morgens, hoe laat het 's avonds ook wordt. Sinds de zomer van 2022 sta ik op om steevast drie uur. Om te schrijven zijn het mijn meest productieve uren van de dag.

Week 41 - 91. Verzamelnaar [1/3]

zondag 11 oktober 2020




In 1983 kocht ik mijn eerst werk van Co Westerik, toen al een van Neerlands belangrijkste beeldend kunstenaars. Dat was bovenstaande prent en die is nog steeds in mijn bezit. De jaren erna volgden er meer: prenten en tekeningen. Zoveel zelfs dat ik in 2014, inmiddels in het bezit van ruim tweehonderd Westeriks, geld als de meest vooraanstaande verzamelaar van zijn werk. Daardoor kom ik, samen met onder anderen Beatrix van Oranje-Nassau, terecht op de lijst van de honderd belangrijkste kunstverzamelaars van Nederland.

Ik ben dan al vele jaren goed bevriend met de schilder-tekenaar-graficus, zie hem vaak, heb voorrang bij het aankopen van werk en schrijf, ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag, een boek over hem aan de hand van mijn eigen verzameling. Datzelfde jaar, 2014, geeft hij mij een schilderij cadeau. Dat is zondag 26 oktober. Ik weet de exacte datum als ik die terugzoek in de weekboeken uit 2014 (niet meer op deze site te vinden). Ik citeer:


Codeau

Of ik zondagmiddag 26 oktober Co zou willen interviewen in de Rotterdamse boekhandel Donner. Fenna vraagt het een maand eerder aan de telefoon vanuit Frankrijk. Donner heeft voorgesteld Joost Zwagerman voor die rol te benaderen, maar daar voelt Co niets voor. Zwagerman mag dan wel door de Volkskrant en De Wereld Draait Door zijn uitgeroepen tot de nieuwe paus van de beeldende kunst, maar Co heeft hem nog weinig zinnigs horen beweren, laat staan over zijn werk. Bovendien: als ik het doe, ben ik in de gelegenheid niet alleen de aandacht te vestigen op het nieuwe boek over zijn schilderijen, maar ook op dat van mij, geschreven ter gelegenheid van zijn 90ste verjaardag.

 




Ik besluit met de trein te gaan en vertrek die zondagochtend al vroeg, zodat ik iets na elven bij Fenna & Co kan zijn om over het interview te praten en te lunchen voordat wij om één uur naar Donner lopen. […] 

Ik arriveer op dat prachtige Rotterdamse Centraal Station en loop met altijdse bewondering over de imposante stadsarchitectuur naar het Eendrachtsplein. Fenna doet open en zegt met een brede glimlach dat ik de lift moet nemen naar Co’s atelier. “Hij wacht op je.” 
Lang voordat ik M. kende, had ik het al eens aan Co gevraagd: of ik zijn atelier mocht zien. Maar nee, daarvan kon geen sprake zijn. Hij zei het zo resoluut dat ik mij ervoor schaamde het gevraagd te hebben. Fenna legde het mij later uit: het atelier is Co’s Privédomein. Maar toen M. en ik een keer zomaar op een ochtend op bezoek waren, stelde hij het zelf voor: “Zal ik jullie mijn atelier laten zien?” Sindsdien betraden wij het vaker en M. fotografeerde Co daar voor ons boek [2], zowel in Rotterdam als in Badourès, hun Franse enclave

Ik neem de lift naar de vierde verdieping en inderdaad staat Co daar midden in zijn atelier op mij te wachten. Hij laat mij, zoals de laatste jaren zo vaak, drie schilderijen-in-wording zien, waarvan er een op de ezel naar zijn ambacht hunkert. En dan, zo begint hij, wil hij mij iets zeggen. 

Al sinds 1983 koop ik werk van hem en de verzameling is inmiddels uitgegroeid tot zo’n tweehonderd aquarellen, tekeningen en prenten. Die prenten – de etsen, litho’s en zeefdrukken – zijn meestal goed betaalbaar en variëren in prijs van zo’n vijfhonderd tot tweeduizend euro. Bij dat laatste bedrag beginnen de kleinste tekeningen, maar een mooie aquarel kost al gauw vier- à vijfduizend euro. Olieverf heb ik nooit kunnen kopen, want de prijzen daarvan beginnen bij ongeveer vijftigduizend euro. Wel namen wij een jaar geleden een optie op een schilderij, maar voordat wij konden vragen of wij dat in termijnen over een groot aantal jaren mochten betalen, belde Fenna. Iemand had zijn oog op datzelfde schilderij laten vallen en wilde het direct meenemen en contant afrekenen: bijna een ton. Maar ja, wij hadden er dus een optie op. “Direct verkopen”, zei ik. En vanaf toen besloot ik: een schilderij zal er voor ons nooit in zitten.

Wat Co mij die zondagochtend 26 oktober vertelt, is dat hij mij een schilderij cadeau wil doen. En niet zomaar een, maar zijn eerste. Nou ja, niet het eerste dat hij maakte, maar wel het eerste dat in zijn overzichtscatalogus staat: als het startpunt van zijn lange loopbaan als beeldend kunstenaar. Het heet Zelfportret met vrouwen, stamt uit 1946 en is klein: 45 x 35 cm. Hij heeft het nooit willen verkopen en het heeft al die jaren een vaste plek gehad in zijn atelier. 
Co: “Toen ik dat schilderij af had, kreeg ik het vertrouwen dat ik beeldend kunstenaar van beroep zou kunnen zijn. Dat is de reden waarom ik het koesterde. Ik was toen 22 jaar; nu ben ik 90. Ik doe er na 68 jaar afstand van, want ik dacht: als het bij iemand op zijn plaats is... Mijn vraag is of je dit cadeau van mij wilt aannemen?”





Ik bedank hem honderd keer. Ik dank Fenna. Wij lunchen. Wij laten het schilderij achter als wij naar Donner lopen. Er is veel belangstelling: zo’n honderd mensen, onder wie hun jongste zoon Maurits en zijn jongste dochter Sophie. Ik interview Co en hij is zeer in zijn element. Dat is het voordeel als je iemand goed kent: weten waar je moet doorpakken en waar je moet loslaten. Wij praten nog een uurtje na. Wij lopen terug naar hun huis. Wij toasten op de middag en nog een keer extra op het bijzondere cadeau. Ik bedank beiden opnieuw. Dan laat het schilderij zich verpakken in veilige folie en een boodschappentas van COOP… Nog een keer bedanken. Afscheid nemen…?
Pas onderweg kom ik weer tot zinnen en ben ik in staat om M. te bellen en haar te vertellen over deze middag. 

Onderweg, in de eerste-klas-coupé, haal ik het schilderij éénmaal uit de boodschappentas en houd het, weliswaar beschermd verborgen in plastic, in mijn handen. Twee andere treinreizigers kijken mij aan en ik berg het weer op. De een: “Ik vraag mij af: is het een foto?” “Ik denk een schilderij en volgens mij bent u er heel blij mee”, zegt de ander. “U heeft gelijk”, zeg ik en duik weg in een boek, maar zonder letters tot woorden tot zinnen tot begrijpen te lezen. 

Ik kom thuis en M. zegt later tegen Co dat zij mij nog nooit zo blij heeft zien kijken als toen. […] 


Nog geen jaar later, voorjaar 2015, begin ik aan een immense klus: het redigeren van zijn dagboeken van 1948 tot op heden. Ook emotioneel zwaar, want Co, dan al 91 jaar, heeft alvleesklierkanker en de dood zit hem op de hielen. Vaak ben ik bij hen om aantekeningen te maken, correcties door te voeren, met zoon Willem over de vormgeving te praten en… met Co over de werken die hij nog wil maken en de aantekeningen die hij daarvoor maakt. Het laatste deel van de dagboeken zal eindigen met de laatste aantekening die hij schrijft voor zijn dood. 





Februari 2016 tekent Co mij; het cadeau voor mijn zestigste verjaardag. In de zomer kom ik, door privégebeurtenissen, in een dal terecht waaruit ik, met professionele hulp, tenauwernood uit weet te klimmen. Als ik weer aan het redigeren kan beginnen, is het eerste deel al vormgegeven en het tweede (van tien) geredigeerd. We zijn aangeland in maart 1953. Daar zal het bij blijven, want kort daarna drijft een derde een wig tussen onze grote vriendschap, waardoor ik hem de laatste twee jaar van zijn leven niet meer zal zien.
 
De aanleiding is niet interessant, maar de gevolgen zijn enorm. Pas na zijn dood zal iemand mij vertellen wat die derde toen heeft gedreven en hoe die het zo heeft kunnen laten escaleren. 
Vanaf dat moment kan ik niet meer naar zijn werk kijken zonder diepbedroefd te raken en laat eind oktober 2018 (bijna) de hele collectie veilen. Co is anderhalve maand eerder overleden en hoeft dat dus niet meer mee te maken. Als de pareltjes die ik houd dezelfde neerslachtigheid blijven veroorzaken, besluit ik ook daar afstand van te doen. Nu zijn er nog minder dan tien in huis. Ik kijk er nooit meer naar. 

Archief 2020