maandag 21 september 2020
Vervolg van gisteren.
Zaterdag 1 september 2012
Verhaalhond
Kieri is ongeveer vier weken oud als A. hem, mei 2001, meer dood dan levend opraapt van een Grieks landweggetje op het eiland Zakynthos. Het is in het kleine, meest zuidelijke dorpje Keri. Zij is daar op vakantie met vriend en oud-collega E. Kort daarvoor heeft zij een cursus Reiki gevolgd. Keri, Reiki – voor de naam van het hondje bedenk ik een anagram: Kieri. Ze neemt hem mee naar de plaatselijke dierenarts en… besluit hem te adopteren.
Dat kan eigenlijk niet: dat je zo’n jong hondje meeneemt in het vliegtuig. Dat weet de Griekse dierendokter heus wel, maar die heeft inmiddels zijn malafide manieren gevonden om die diervriendelijke Nederlanders – “Ja, nagenoeg altijd Nederlanders” – van dienst te zijn. En dus vult hij op Kieri’s paspoort in dat de hond niet pas zo’n vier weken oud is, maar minstens twaalf. En dat hij inmiddels van alle vereiste entingen is voorzien. Hij wil best nog even opschrijven welke daarvan gelogen zijn en bij thuiskomst nog bij de eigen dierenarts verkregen moeten worden!

Kieri (geschilderd door Jeroen van Merwijk)
Het is tijdens de MKZ-crisis: voorjaar 2001. De veeziekte mond-en-klauwzeer is februari 2001 in Engeland uitgebroken en kost de maanden daarna in Nederland aan tweehonderdzeventigduizend dieren het leven. Ook aan een aantal boeren trouwens: vijftien procent van de honderdtwintig boeren van wie het vee is afgemaakt, pleegt zelfmoord. Zegt dat iets over zakelijke zorgen of over de rampspoed van het ruimen van dieren? Vooral dat laatste lijkt me niet te dragen.
Met zoveel controles op besmettingen komt dat hondje nooit door de douane, vrezen wij en denkt het bevriende dierenartsenpaar Inge & Marius Verkroost. Maar A. en E. letten goed op hoe ze lopen en smokkelen de pup handig onderin in hun bagagekarretje door de luchthaven van Brussel naar de parkeerplaats, waar ik op hen wacht.
Tijdens de vliegreis heeft ze hem trouwens in een bench op schoot mogen houden. Vlooien springen dan nog wel rond, maar van de ruim honderd teken die zich in hem hadden vastgebeten, heeft ze hem inmiddels bevrijd. Ze telde er alleen al zestig in zijn oren!

KAAT
A. en ik hebben op dat moment al een hond: bobtail Kaat, een paar jaar daarvoor opgehaald uit een asiel. Die put op haar oude dag nog twee jaar extra levenslust uit de komst van die vrolijke kleine druktemaker.
Als Kaat (1993-2003) doodgaat, is kneus Komma’ (ca. 1994-2007) er al: dove bearded collie voor wie de genoemde dierenartsen opvang zoeken na een mislukte operatie, want anders is er maar één optie... “Kom maar”, zeggen wij en daarom noemen we haar Komma’.

KOMMA'
En als die na toch nog een aantal gelukkige jaren sterft, woont Chap (1997-2010) inmiddels bij ons: golden retriever voor wie er geen huis meer is als zijn baasje, moeder van een van onze studenten, overlijdt. Maar dan gaat Chap dood en is Kieri voor het eerst in tien jaar alleen. En dat blijkt niet te gaan.

CHAP
Ben ik een paar uur weggeweest, vind ik briefjes van mijn (toch al bozige) boze buren in de bus. Kieri heeft de hele middag geblaft en gejankt. Hoe ik dat denk te gaan oplossen? Ik zie het zelf ook: aan meubels die schots en scheef staan en aan zijn verwilderde blik. Zoiets heet verlatingsangst. Maar weer dierenartsen Inge & Marius benaderd. Die adviseren het hem op zijn oude dag niet meer te willen afleren. Het zal namelijk te maken hebben met die vroegste levensfase: te snel alleen gelaten en zich daarna gehecht aan A. en vervolgens aan mij. Keuze: altijd meenemen of een hond erbij, zodat hij zich weer veiliger voelt.
Een hond erbij vinden wij geen optie. Toen A. en ik uit elkaar gingen, bleven Chap en Kieri bij mij, ondanks mijn drukke baan. Dat is lastig te combineren, maar gelukkig kunnen deze honden ‘s avonds samen thuis zijn. Van maandag tot en met vrijdag breng ik ze naar de hondenopvang: van 7.00 tot 17.00 uur. Een geregel met afspraken, maar zo lukt het. Sinds M. in mijn leven is, gaat het nog een stuk makkelijker, want zij is zeer aan ze gehecht. Chap logeert dikwijls bij haar en haar gezin, waardoor ik alleen Kieri heb.
Maar na Chaps dood is Kieri dus altijd alleen en kunnen M. en ik ’s avonds en in het weekeinde nooit weg zonder opvang voor hem geregeld te hebben. In zijn eentje blijft hij doordeweeks naar de opvang gaan, maar op andere momenten nemen we hem altijd mee.
Als ik boodschappen ga doen, blijft hij in de auto. Als wij in een restaurant gaan eten, bellen we rond waar hij welkom is. En in mijn theater ligt hij avond aan avond op een dekentje naast me als ik de kaartverkoop doe. Zo wordt hij een theaterattractie. Bezoekers zijn al vroeg aanwezig om hem een aai en een hondensnoepje te geven. En ik neem hem mee de zaal in als ik naar de voorstelling kijk. Gaat het zaallicht uit, legt hij zich aan mijn voeten te slapen neer. En als M. erbij is aan de hare. Na lang applaus, weet hij: we gaan de zaal weer uit.
En als er weinig publiek is, luidt mijn standaardgrapje: “Kieri zag dat er geen hond is. Daarom besloot hij zelf maar te komen.”
Het laatste jaar merken M. en ik dat het theaterbezoek veel van hem vergt. De eerste tijd vindt hij het een feest zich na afloop in de drukte van de foyer te begeven in de hoop op een aai of nog mooier: een pinda of een koekje. Maar de laatste tijd blijft hij stil naast me staan met zijn koppie naar de vloer. Of hij gaat onrustig op zijn dekentje liggen kijken, hopend op signalen die wijzen op vertrek. En de ochtend na zo’n late theateravond is hij vermoeid en komt hij bijna zijn mand niet uit om naar de opvang te gaan.
Dan komen mijn plannen voor een nieuwe constructie: stadsprogrammering in Bossche theaters en niet meer op mijn eigen plek. En in die andere theaters zijn honden niet welkom!
Vanaf vandaag – zaterdag 1 september – kan hij niet meer mee. Wij realiseerden ons dat er deze zomer een oplossing moest komen. “Altijd meenemen of een hond erbij.” Toch een hond erbij dus. En kneusjes helpen, blijft ons uitgangspunt. Bovendien willen we per se een oudere hond: van de leeftijd van Kieri. Want na het Kieri-tijdperk komen er voorlopig geen honden meer, hoe fijn het ook is ze bij ons te weten. Maar we hebben het echt nog te druk en willen eindelijk wel eens weg zonder gedoe met opvang.
M. denkt aan een hond uit Spanje en gaat op zoek. Maar dat blijkt uiteindelijk toch te ingewikkeld. Ze zoekt er wel eentje uit, want die zit al heel veel jaren in een Spaans asiel op een baasje te wachten. Maar “waarschijnlijk is ze de eerste tijd niet zindelijk, want ze heeft nooit in een huis gewoond”, schrijft de Nederlandse organisatie die voor deze herplaatsing van Spanje naar Nederland verantwoordelijk is. Nee, we willen geen hond die we nog moeten gaan opvoeden.
Verder surfend op internet komt M. in contact met een Vlaamse organisatie die honden opvangt in gastgezinnen en ze vervolgens herplaatst. We zien een foto van Bobby, negenenhalf jaar oud. We zijn meteen verkocht en willen hem zien.
We rijden met Kieri naar Dilsen-Stokkem. Daar woont het gastvrije gastgezin waar hij heeft gewoond voordat hij tijdelijk onderdak voor langer vindt. Toevallig is hij dat weekeinde even bij hen terug. We maken alle drie kennis met Bobby, observeren hem, wandelen en weten dat hij het moet worden. Een Jack Russell-terriër, ruwharig, kortbenig, tweekleurig. Maar geen ‘zuivere’, zien we. Wat wel? Een kruising met een dwergschnauzer of een foxterriër misschien?
Bij dat gastgezin horen wij over zijn gedrag en van zijn verleden. In een notendop: Bobby woont bij een jongeman op een appartement. Daar zit hij de hele dag alleen in een bench. Dan krijgt die jongen een vriendin en voor haar is het: of Bobby eruit of ik vertrek. Dus doet hij zijn hond weg. Met opmerkelijk weinig moeite. Hij brengt hem bij het gastgezin en zegt, zonder blijk van emotie: “Nou, ik ga maar weer meteen; dat lijkt me het beste.” Dat is het. Zo ging het precies een jaar geleden. Tja, ook al is dat hondje al ruim over de helft van zijn leven, laten wij hem tenminste nog maar een paar gelukkige jaren bezorgen. Internationaal gezelschap: een Griek en een Belg!
Een week later gaan we, nu zonder Kieri, weer naar België. Deze keer naar Diepenbeek, waar het latere gastgezin woont. We betalen de kosten van overname, krijgen zijn spullen mee en rijden met Bobby naar huis. Volgens zijn paspoort een volbloed Jack Russell-terriër. Hebben we ons toch vergist!
De weken daarna leren we een hondje kennen dat toch wat anders blijkt te zijn dan wij uit de informatie en het uitgebreide gedragsverslag hebben begrepen. Het baart ons aanvankelijk zorgen. Bob is een stresskip, angsthaas en nog veel hinderlijks meer. Wildjager, die je nooit los kunt laten lopen, want op zo’n moment gaat hij ervandoor. En veelblaffer – zijn vervelendste karaktertrek, want hij gaat tekeer om alles wat hij hoort. Maar hij heeft daarnaast veel mooie en aandoenlijke kanten. Ontspant helemaal als je veilig bij hem ligt of hem instopt onder zijn dekentje.
Hij is Jekyll en hij is Hyde en juist die tegenstelling – hinderlijk aaibaar - maakt hem bijzonder, waardoor we het inmiddels toch heerlijk vinden dat hij er is. Bovendien: Kieri kan het goed met hem vinden en ze kunnen samen thuis blijven als wij weggaan. En daar was het ons uiteindelijk toch om te doen.
Het formulier tot “wijziging van verantwoordelijke” – een formaliteit waar de organisatie ons op gewezen heeft – sturen we op naar de eigenaar over wie we gehoord hebben: de heer P. B. te Houthalen. Een week later krijg ik een mailtje van de vriendin, inmiddels P.’s vrouw – de directe aanleiding voor Bobs zwerftocht. Zij, J. M., schrijft heel blij te zijn met het bericht dat hij eindelijk een adoptiegezin gevonden heeft en wil graag weten hoe het met hem gaat. En dat zij hem “met grote spijt in het hart” niet meer konden houden in hun appartement.
Ik ben aangenaam verrast. Klinkt niet als harteloos, maar als oprecht belangstellend. Ik schrijf terug en stuur separaat nog wat foto’s die M. van Bob genomen heeft. En ik doe net of ik niets weet van zijn geschiedenis en informeer ernaar door te vragen hoe lang zij hem gehad hebben. En nu ik toch bezig ben ook maar meteen wat zij weten van de vermelding volbloed JR.
Zij antwoordt onder meer dat de afspraak met de adoptieorganisatie was dat er geen contact meer mocht zijn. Dat is nu voorbij, maar: “Als u liever niet heeft dat ik contact met u opneem, moet u het zeggen.”
En dan haar verhaal:
Mijn man heeft Bobby als puppy gekregen, dus P. heeft hem plus minus negen jaar gehad. Sinds juli 2011 zat Bobby in dat pleeggezin. Naar P. luisterde Bobby heel goed, maar ik kende Bobby nog maar vijf jaar. […]
Bobby heeft altijd bij P. zijn ouders in huis gewoond en daar had hij alle luxe. Ze gingen alle dagen met hem wandelen en er was bijna altijd iemand thuis. Maar jammer genoeg is mijn schoonvader enkele jaren geleden aangereden terwijl hij aan het fietsen was. Daarna heeft hij in coma gelegen met een zware hersenaandoening, waarna hij Bobby’s geblaf niet meer kon verdragen.
Ondertussen waren P. en ik gaan samenwonen op een appartement, maar we mochten daar geen huisdieren houden. Omdat het niet meer ging met Bobby door de ziekte van mijn schoonvader, hebben we toch toestemming gekregen om hem op appartement te nemen. Maar dat liep mis.
Bobby zat heel veel alleen binnen aangezien wij beiden fulltime werken. […] Hij hoorde heel veel lawaai door de dag en blafte dus voortdurend. De buren begonnen te klagen.
Bobby was te oud en te vaak alleen om het gedrag af te leren; we hadden als enige optie nog om een blafband aan te schaffen. Hij heeft die blafband meer dan een jaar gedragen als hij alleen was, maar hij raakte daardoor 'getraumatiseerd', zodat hij op de lange duur heel kwaad werd elke keer als we moesten gaan werken of als we weg gingen.
Niemand in onze omgeving kon Bobby opvangen en daardoor hebben we uiteindelijk gekozen voor 'Adopteer een hond'. Met nog steeds grote spijt in ons hart! ?[…] ?Het blijft emotioneel als we over hem spreken, zeker toen we het kaartje ontvingen. Mijn man had het gisteren zwaar na het zien van de foto's en het lezen van de mails, maar hij is wel oprecht blij voor Bobby. Ik moet jullie dan ook bedanken!
Zo kenden wij het verhaal niet! In een paar dagen tijd veranderde Bobby van een hond met een tragische achtergrond in een hond die een mooi leven heeft gehad totdat de omstandigheden zich tegen hem keerden. Toen dacht ik voor het eerst: met Kieri had het net zo kunnen gaan. Maar die heeft het geluk gehad dat ik nog wel uitwegen zag, waardoor ik hem niet heb hoeven afstaan toen zijn verlatingsangst ons beiden parten ging spelen. Zijn slechte omstandigheden beperkten zich tot de eerste vier weken van zijn leven, al zal hij er altijd last van houden door niet alleen te kunnen zijn.
En nu? Ze zijn elke dag een paar uur sámen alleen. Als vandaag het theaterseizoen voor mij begint, zullen dat al snel hele avonden worden. Maar overdag wandelen ze vaak meerdere uren met mij, met M. en met ons samen.
Pas kwam ik tijdens zo’n wandeling een oudere man tegen die heel geïnteresseerd naar Bobby keek en peinzend vroeg: “Nou ja, wat is dat er voor een?” Ik, verwijzend naar zijn paspoort : “Een volbloed Jack Russell-terriër.” Hij: “Ik heb in mijn leven zeventien Jack Russell-terriërs gehad, maar dit is absoluut geen Jack Russell-terriër. Het is toch echt een kruising met… - tja, met wat in godsnaam?
In tegenstelling tot Kieri, kreeg Bobby het pas op latere leeftijd moeilijk. Maar dat het een hond is over wie rare verhalen verteld worden, dat is wel al bij zijn geboorte begonnen.
Wordt vervolgd.