Logboek

Het Logboek (de edities van 2012 t/m najaar 2016 zijn hier niet meer terug te lezen) veranderde 1 januari 2020 weer van een dag- in een Weekboek. Elke week - een enkele keer iets vaker en vaker iets minder - schrijven over wat week maakt. Of zoals ik het tegenwoordig noem: ik ben in mijn leven onderweg om mooie dingen aan te raken. Vanaf juni 2021 zal er minder vaak dan wekelijks een bijdrage te lezen zijn; de schrijftijd gaat op aan boeken die in februari en in oktober 2024 verschijnen.

-----

Voor wie een handvat zoekt: met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar; met de pijl links vooruit naar het volgende. Handiger echter zijn deze links: daarmee ga je naar de inhoudsopgaven van 202320222021, 2020 (deel 1: A t/m F, deel 2: G t/m Ldeel 3: M t/m R, en deel 4: S t/m Z), 2019 en 2018 en de logboeken van 2017 en (enkele van) najaar 2016.

-----

Dat in het beeld de klok op vijf uur staat, is omdat mijn dag al zolang ik mij herinner, begint rond (en meestal al ruim voor) vijf uur 's morgens, hoe laat het 's avonds ook wordt. Sinds de zomer van 2022 sta ik op om steevast drie uur. Om te schrijven zijn het mijn meest productieve uren van de dag.

Week 37 - 76. Niets aan te doen

zondag 13 september 2020

Dit document stond nog altijd op mijn bureaublad en toen ik het naar de prullenbak wilde verplaatsen, vroeg ik mij af wanneer ik het in de logboekrubriek heb geplaatst. Dat had eind juni moeten zijn, maar… ik vind het niet. Daarom nu alsnog, waarmee ook de verwijzing naar de artikelen van tweeëneenhalve maand oud is verklaard.


Naar aanleiding van de Wandelingen-boekenreeks, waarover ik hier al schreef, verschenen er mooie interviews in Trouw met Thomas Rosenboom (De Verdieping, 26 juni) en, in de Levenslessen-serie van de Tijd-bijlage (27 juni), met Marjoleine de Vos. 

Op de Levensles-stelling Geef om dingen en vraag niet waarom antwoordt De Vos:
Filosoof Jan Warndorff schreef het boek ‘Geen idee’, en dat gaat over de vraag wat leven is. Niet iets abstracts, antwoordt hij. Zijn formulering ‘probeer van zoveel mogelijk zoveel mogelijk te houden’ trof me enorm. Sindsdien denk ik: ja, zo moet je leven. Ik hou het me vaak voor als alles grijzig en onverschillig lijkt, als ik melancholiek ben of me verveel en niet goed weet hoe me voor iets te interesseren. Als ik alles zinloos vind. Dan helpt het om te denken: probeer van zoveel mogelijk zoveel mogelijk te houden.

Ik heb niet zo lang geleden het huis van mijn overleden ex Tom [van Deel, onder meer dichter en voormalig literatuurcriticus van Trouw, FV] moeten opruimen. Hij had een prachtige bibliotheek, alles was ook perfect geordend. En dan is hij dood en dan kom je daar met een groepje mensen en je haalt heel die mooie orde eruit: je verkoopt een deel, je doet een deel weg, je maakt het tot een volstrekt waardeloze hoop spul. In deze tijd zijn boeken bovendien helemaal niks waard, dus je kunt nog zo’n mooie bibliotheek hebben, er is niemand die dat íets kan schelen. Dan voel ik hoe alle betekenis me ontvalt. Ik vind het dan ook moeilijk om in de betekenis van mijn eigen bibliotheek te geloven.

Je bent ineens zelf al je eigen nabestaande die naar al die kasten kijkt en denkt: tja, wat moeten we hiermee? Het moet allemaal maar eens weg. Tegen die voorstelling moet ik dan iets in het geweer brengen, anders kan ik overal wel mee ophouden. En dan zeg ik tegen mezelf: het doet er niet toe of dit over twintig jaar voor iemand anders de moeite waard is, het doet ertoe dat het nú voor mij van belang is en dat ik nú om deze dingen geef. Ik moet van de dingen houden en me niet afvragen waartoe of waarom.”


Het deed me denken aan een column van Franca Treur (in de Letter & Geest-bijlage van Trouw). Al van 9 februari 2019, maar nog steeds hier op tafel. Zij schrijft:

In zijn essay ‘How to Justify a Private Library’ signaleert Umberto Eco dat de confrontatie met een flinke boekenkast - en dus met zoveel kennis en belezenheid die de bezoeker zelf niet bezit - onvermijdelijk de verbijsterde vraag ontlokt of al die boeken ook gelezen zijn. Een goed antwoord op die vraag heeft Eco niet, behalve dat wie met boeken leeft een boekenkast niet per definitie ziet als puur een opslagplek voor de gelezen exemplaren.

Soms wil je boeken vooral hebben. Toen ik studeerde was ik lid van de reformatorische studentenvereniging C.S.F.R. Daar had het status om bepaalde theologische lectuur op je plank te hebben staan. Ik bezat zelf helemaal niets in die orde, en voelde er weinig voor om in dat soort boeken te investeren. Maar toen ik verhuisde naar een zolderkamer bij een hospita, de weduwe van een theoloog, was ik toch geïntrigeerd door de enorme boekenwand in de studeerkamer van de overledene. Van die kamer mocht ik gebruikmaken vanwege het balkon.

Wat er met de boeken moest gebeuren wist de stokoude weduwe niet. Had ik er soms ideeën over? Ik had in zoverre ideeën dat ik een paar titels al stiekem voor mezelf had gereserveerd. Vooral had ik mijn zinnen gezet op Calvijns driedelige ‘Institutie’ en uiteindelijk heb ik gevraagd of ik die misschien mocht hebben. Dat was goed, en ze kregen een prominente plek in mijn boekenkast.

Het bleef niet onopgemerkt. Een dispuutsgenoot had ze op zeker moment dringend nodig, stak alle drie de delen onder zijn snelbinders, om ze volgens mij letter voor letter over te schrijven, want hij raakte er maar nooit mee klaar. Toen ik later mijn lidmaatschap van de vereniging opzegde, omdat ik moeite had gekregen met de reformatorische grondslag, reageerde hij als enige dolblij. Want iemand die niet meer geloofde had natuurlijk niets meer aan een ‘Institutie’.






Van een van mijn trouwste (ook Trouw-lezer trouwens), weet ik dat zij een veellezer is als ik, maar haar verzameling beperkt tot twee boekenkasten. Komen er boeken bij, moeten er dus boeken uit. Ik zou dat niet kunnen. Verstokte verzamelaars – ik kom met een volkswijsheid aan – proberen hun doodsangst te bezweren met een bijna affe – dus nog onaffe verzameling. De dood klopt aan, zet de deur op een kier, maar verleent natuurlijk uitstel als hij ziet hoe ijverig de verzamelaar zijn noeste arbeid verricht. Jazeker, van de dood heb ik te vrezen, want hij kruist al vanaf mijn vijfde met regelmaat mijn levenspad. Met die stelling kan ik mijn verzamelwoede dus goed verdedigen.
Trouwens, ik heb nog een excuus. Mijn vader was halfweg vijftig toen hij mij verwekte en het is bewezen dat het zaad van oudere mannen leidt tot verslavingsgevoelig nageslacht. Kortom: ik kan er niets aan doen.

Archief 2020