maandag 31 augustus 2020

In januari verscheen Het beste van Hugo Brandt Corstius volgens Hugo Brandt Corstius, een bloemlezing ingeleid en (deskundig en degelijk en ontwapenend) uitgelegd door zijn biograaf, Liesbeth Koenen, die al eerder (in 2015) een bloemlezing uit zijn werk maakte [1]. Haar biografie zou volgend jaar verschijnen – ik zeg ‘zou’, want na een kort ziekbed is Liesbeth Koenen woensdag jl. (als ik dit schrijf, is het zondag 23 augustus) overleden, pas 62 jaar oud. Hopelijk was zij inmiddels zo ver gevorderd met haar boek, dat het nog maar een kwestie is van redigeren van haar materiaal. Immers, Koenen was de perfecte biograaf van Brandt Corstius (1935-2014), de vader van Aaf en Jelle. Zij kreeg les van hem op de Universiteit van Amsterdam, waar zij zich specialiseerde in theoretische taalkunde. Naar aanleiding van haar recensies over zijn werk was Brandt Corstius van mening dat zij de enige was die zijn Opperlands echt begreep. En dat wil wat zeggen, want hij voelde zich door velen toch bovenal onbegrepen.
De teksten in de genoemde bloemlezing trof Koenen aan in een van de 765 mappen waarin wis- en taalkundige Brandt Corstius zijn werk heeft nagelaten. Werk onder zijn eigen naam, maar ook dat van Victor Baarn, Gerard Balthasar, Battus, drs. G. van Buren, Raoul Chapkis, Dolf Cohen, Jan Eter, Piet Grijs, Maaike Helder, G. Prijs, Stoker, Talisman en zijn dertig (!) andere pseudoniemen met ieder hun eigen karakter, leeftijd en belangstelling [2]. Map 695 kreeg als titel Juweeltjes en bestaat uit zo’n honderd teksten, die hij selecteerde uit het werk dat hij publiceerde tussen 1955 en 2005 – kortom: een bloemlezing uit vijftig jaar schrijverschap, een jubileum waar hij wel met een bijzondere uitgave bij stil wilde staan.

Om dezelfde reden verscheen dat jaar wel, onder de naam Batticus, Klein maar zijn, een bloemlezing met zeventig korte stukken (zoals dit) uit de meer dan tienduizend zeer uiteenlopende bijdragen die hij in die vijftig jaar schreef voor zo’n veertig kranten, tijdschriften en literaire tijdschriften, waaronder het Algemeen Dagblad, Elseviers Weekblad, De Groene Amsterdammer, Haagse Post, Maatstaf, NRC-Handelsblad, Het Parool, Propria Cures, Raster, Tirade, Trouw, de Volkskrant, Vrij Nederland en het Nieuw Israelietisch Weekblad. Stukken over misstanden, politiek, wetenschap, literatuur en nog veel meer, maar bovenal over taal. Liesbeth Koenen: “Opperlandse taal- & letterkunde (1981) en Opperlans! Taal- & letterkunde (2002) […] werden het verzamelpunt voor waar vriend en vijand HBC nog steeds om roemen: zijn waanzinnige productie en collectie van ‘het Nederlands met vakantie’.”


De bloemlezing met zijn gekozen Juweeltjes bleef echter liggen. Totdat Liesbeth Koenen die map dus vond en Brandt Corstius’ persoonlijke selectie liet uitgeven als prelude op die te verschijnen biografie.
Liesbeth Koenen las in die map ook een stukje met deze zin (van Piet Grijs): “Liesbeth Koenen is een sonnet, net als Martinus Nijhoff en Peter Verstegen.”
Typische Brandt Corstius-vondst, want een sonnet is opgebouwd uit 8 + 6 regels, net als deze namen. Maar ‘Peter Verstegen’ bestaat weliswaar uit 14 letters, maar 5 + 9 regels is geen sonnet. Waarmee hij maar wil zeggen dat het nou ook weer niet zo is dat een gedicht van 14 regels automatisch een sonnet is. Koenen noemt dat “Taal naar het randje van de mogelijkheden duwen”, de grootste verdienste van al het Opperlan(d)s dat Brandt Corstius gepubliceerd heeft.
Liesbeth Koenen dus, want deze bijdrage gaat eigenlijk over haar. Ter herinnering aan de vele prachtige journalistieke bijdragen die zij schreef over taal (en die zij gelukkig ook vaak bundelde). Vooral de combinatie taal en menselijk brein intrigeerden haar – net zoals Brandt Corstius. Zo schreef zij Het vermogen te verlangen (9 letters). Jaja, de cryptische omschrijving duiden, levert natuurlijk de kunde te talen op en dat is taalkunde.

Eerste druk (1990) en weer verder
uitgebreide laatste druk (2014)

Van het achterplat van de uitgebreide editie uit 2014:
Voor ‘vermogen’ kun je ook ‘kunde’ zeggen, en wie ergens naar taalt, verlangt ernaar. ‘Het vermogen te verlangen’ is dus een cryptische omschrijving van ‘taalkunde’. Hoewel? Eigenlijk kun je alleen ergens niet naar talen. Waarom woorden als ‘talen’ en ‘hoeven’ altijd samen moeten hangen met iets negatiefs, en hoe cryptogrammen in elkaar zitten, zijn maar twee van de onderwerpen uit de gesprekken die Liesbeth Koenen voerde met binnen- en buitenlandse taalspecialisten. Van ‘de Einstein van de taalkunde’ Noam Chomsky tot ‘de vorst van de Vloek’ Reinhold Aman. Ze praten over hoe kinderen taal oppikken, over gebarentaal, toontalen, mengtalen en vertalen, over oertaal, insliktaal, voeltaal en schuttingtaal. De intrigerende, soms bizarre gevolgen van hersenletsel komen ter sprake, maar ook wat er in de hoofden van gewone mensen gebeurt. Tegenwoordig kunnen we naar binnen kijken en hersenen bijvoorbeeld bij iets onverwachts even ‘huh?’ zien zeggen. En telkens blijkt dat er achter alledaags gepraat een indrukwekkende hoeveelheid systematiek schuilgaat die we moeiteloos hanteren. Hoe doen we dat? Is taal aangeboren of aangeleerd? Staat het taalvermogen los van andere vermogens, of juist niet?
Na twee eerdere edities (met twintig en met 35 interviews), is er nu dan deze nieuwe versie, die niet minder dan vijftig (plus een) gesprekken bevat. Allemaal los te lezen, maar samen geven ze een ongeëvenaard breed en rijk beeld van wat we nou weten over taal. En waarover er gevochten wordt. Verder onder meer met Hugo Brandt Corstius die volhoudt dat een woord niet vies kan zijn, ons aangeboren getalgevoel volgens Stanislas Dehaene, Michael Gazzaniga die gespleten breinen laat praten, Gerrit Komrij en zijn vertaling van Cats, William Labov die bedacht hoe je de invloed van klasse, sekse en leeftijd op taalgebruik kunt laten zien, Laura-Ann Petitto’s jaren met chimpansee Nim Chimpsky, Ray Jackendoff over de onderschatte rol van ons onbewuste, P.C. Paardekooper en zijn haatliefde voor de Belgen, spreken en verspreken volgens Willem Levelt en Harold Merckelbach over liegen en bedriegen.
Zelf was ik erg onder de indruk van de prachtige autobiografische bundel Hoe mijn vader zijn woorden terugvond (2006).

Van het achterplat:
– “Kan ie praten?”, vraag ik als blijkt dat hij in elk geval nog leeft.
– “Nee.”
Dreun.
Taalkundige en journalist Liesbeth Koenen schrijft al heel veel jaren over taal en hersenen als uitgerekend haar eigen vader een beroerte krijgt en ineens geen woord meer kan uitbrengen. Met al haar kennis van zaken zit ze toch machteloos naar hem te kijken. Hij maakt in eerste instantie geen enkel geluid. Zit hij zelf nog daarbinnen? Is er iets over van zijn taalvermogen?
In dit aangrijpende en soms geestige document humain volgt Liesbeth Koenen, tegen wil en dank gefascineerd, haar vaders zoektocht naar orde in de chaos in zijn hoofd.
Zij ziet haar vader vechten. Intussen tikt de tijd door en hamert in haar hoofd die ene les van vroeger: wat in de eerste twee maanden niet terugkomt, komt nooit meer terug. Hervindt hij zijn verloren woorden? Gelukkig blijken zijn taalgevoel en zijn humor intact. Zij ziet van dichtbij hoe die zich herstellen en daarmee ook hoe taaltheorie in de praktijk wel en niet uitpakt.

Andere boeken in mijn kast - te veel om op te noemen, dus dat doe ik een andere keer nog uitvoeriger. Onder meer Gebarentaal, de taal van doven (1998) – dit samen met andere auteurs geschreven werk won de prijs voor het beste populair-wetenschappelijke boek. Liesbeth Koenen:
Over gebarentaal ging ook de IKON-documentaire De Gebarenmakers waaraan ik op allerlei manieren meewerkte. Een avontuur dat me onder meer dagenlang in een Trappistenklooster liet rondlopen. De film, met en door wederom Tony Bloem en Ruud Janssen, en Daria Mohr, is in vieren verdeeld op YouTube te zien. Aan het end van het derde / begin vierde deel loop ik ongeveer paars aan van kwaadheid op pater Van Uden. Eigenhandig hield de man vele jaren tegen dat de doven in Sint-Michielsgestel gebarentaal mochten gebruiken. En terwijl nota bene al zijn woorden onmiddellijk vertaald worden in gebarentaal, houdt hij stug vol dat je in gebarentaal toch heus niet hetzelfde kunt zeggen als in gesproken taal.
Buiten beeld interviewde ik ook alle monniken over vroeger, toen ze niet mochten praten, en dus gebaarden. Zoiets had ik nog nooit gedaan. Lastig en eng vond ik het, maar ik werd voortdurend gered door de geweldige geluidsman Roel Bazen, op wie ik geloof ik ter plekke stiekem een beetje verliefd werd, en die veel te snel daarna doodging. Als je de documentaire nu terugziet, is die – en ben ik – hier en daar te uitleggerig, vind ik nu. Maar dat was gewoner, en bovendien moest je echt álles over gebarentaal nog uitleggen indertijd.”

Met Rik Smits maakte zij verschillende boeken, waaronder E-mail etiquette, Handboek Nederlands, Peptalk, Peptalk & Pumps en Peptalk in het boekenbedrijf. Hugo Brandt Corstius gaf de kortste en fraaiste recensie die die samenwerking ooit kreeg. Hij schreef in NRC Handelsblad: ‘Het onderwerp Taal wordt behandeld door Koenen & Smits en is dus volmaakt.’

Haar laatste boek is van november 2019, ook nog geen jaar oud: Wat je zegt, gaat vanzelf. 67 opgewekte taalverhalen. Het is een keuze uit taalcolumns die zij de jaren daarvoor publiceerde in de Telegraaf. Haar laatste column in de krant eindigde als volgt:
Ik groet u en zeg u tot slot gedag in alle stijlen, leeftijden en (streek)talen die ik zo snel kan verzinnen. Tabee. Vaarwel. De ballen. Greetzzz. Doei. Adieu. Houdoe. Los ballos. Tot kijk. Arrivederci. Doeg. Tschüss. Tot in de pruimentijd. Hoi hè. Allahaismarladik. Au revoir. Byebye. Zwaaizwaai. See you. Ciao. So long. Ajuus. Cheers. Laters. Nou dag, dan.
“Nou dag, dan” waren ook de woorden die stonden boven het overlijdensbericht van haar familie. Daarnaast figureerde de afbeelding van een bloeiende bloem, met de tekst “Bestaat er een betere bloem dan de klaproos? Ik dacht het niet.” Kenmerkend citaat van de schrijfster zelf.
[1]
Taalgids voor Opperland. De mooiste en nuttelooste taalvondsten en acrobatentrucs uit de Nederlandse taal van Hugo Brandt Corstius. Samenstelling en inleiding Liesbeth Koenen (2015).

[2]
Mooi voorbeeld daarvan in Het beste van Hugo Brandt Corstius volgens Hugo Brandt Corstius. In Vrij Nederland (6 september 2003) prijst en bekritiseert Piet Grijs Battus! Ook Liesbeth Koenen speelt een rol, zoals je al eerder las. Het begint zo:
Liesbeth Koenen is een sonnet, net als Martinus Nijhoff en Peter Verstegen. Op haar deskundig advies heb ik het boek Opperlans! gekocht dat zo compleet en geniaal zou zijn. Ik kan er over woorden van 14 letters niets in vinden. Battus is gek op anagrammen maar hij weet kennelijk niet dat er minstens duizend veertienletter-anagrammen. Ik noem er 14:
hoogrenderende herenondergoed
onbevattelijke voetbalknietje
toegankelijker kalkoengiertje…
Veertienletter bestaat natuurlijk zelf ook uit veertien letters; dat hadden Battus, Piet Grijs en Hugo Brandt Corstius allang gezien.
Wordt vervolgd.