maandag 27 juli 2020
In 1990 zag ik een magistrale film van Patrice Leconte: Le mari et la coifesse. Daarin treedt Antoine op, een man die toen hij nog een jongetje van twaalf was, door de kapster van zijn dorp gefascineerd was geraakt. In die mate dat hij om de drie weken zijn haar door haar liet knippen. Hij snoof haar geur op, liet geregeld zijn blik rusten in haar decolleté en wachtte de tijd af waarin hij oud genoeg zou zijn om misschien niet met haar, maar dan toch met een of andere jongere collega van haar te trouwen.
Op een beloftevolle dag, wanneer Antoine al zoveel ouder is, vestigt ene Mathilde, een pure en stille schoonheid zich in een kapsalon in de buurt. Ze zegt eigenlijk amper iets, maar hij laat zich te pas en te onpas door haar kappen en vraagt haar na korte tijd ten huwelijk. Zij stemt toe en zij beleven een passionele liefde die eindigt op de dag dat zij zich verdrinkt, niet opgewassen tegen de dreiging dat aan haar geluksbeleving ooit een einde zal komen. Het afscheidsbriefje dat zij achterlaat is pakkend:
“Liefste, ik ga van je weg voor jij van me weg zou gaan. Ik ga van je weg voor je me niet meer begeert, want dan zal ons alleen nog de tederheid resten en ik weet dat dit niet voldoende zal zijn. Ik ga van je weg voor ik ongelukkig word. Ik ga van je weg en neem de smaak van onze omhelzingen met me mee, je geur, je blik, je kussen. Ik ga van je weg en neem de herinneringen mee aan de mooiste jaren van mijn leven, deze die jij me hebt gegeven. Ik omhels je langdurig, tot stervens toe. Ik heb altijd van je gehouden. Ik heb alleen van jou gehouden. Ik ga van je weg opdat je me nooit zult vergeten. Mathilde.”
Ook na haar dood blijft Antoine het kapsalon, waarin hij al die tijd haar assistent is geweest, beheren. Een binnenkomende klant verzekert hij dat zij, al beseft hij natuurlijk dat zij er niet meer is, weldra zal komen. Onverstoorbaar gaat hij verder met het lezen van zijn krant. Blijkbaar is hij, net als toen hij nog een jongetje was, niet in staat te leven zonder de kapster die zelfs na haar dood op al zijn verlangens patent behouden heeft.

Fragment uit Het land van de handen. Wat heb ik genoten van de opvolger van Het land van de wangen, het boek dat Luuk Gruwez al in 1998 publiceerde en waarin hij beide titels verklaart:
Dit is het westen, waar de cowboys wonen en de dichters zich verschansen. Het is geen zachtzinnige volksstam waartoe ik behoor. West-Vlaanderen is het land van de handen. Daarmee kan men wurgen, daarmee kan men strelen, daarmee kan men vooral zijn centen tellen. Limburg, waarnaar ik geëmigreerd ben, is het land van de wangen. Daarmee glimlacht men, onophoudelijk. Ik overdrijf. Maar in Limburg ligt voor mij toch een beetje het echte oosten. Is West-Vlaanderen een soort uitermate mercantiel West-Europa in zakformaat , dan is Limburg een oosten in Madurodamformaat. Het land van de glimlach. Allicht overdrijf ik. Maar zo maakt men zijn bestaan overzichtelijk door het ene Kuttekoven te noemen en het andere Hoepertingen, het ene België en het andere Nederland, het ene Aarde en het andere Mars.

Net als Het land van de wangen is Het land van de handen een overweldigende verzameling brieven, dagboekfragmenten, droomrelazen en veelal warme herinneringen aan personen en gebeurtenissen, opgetekend tussen 28 september 2016 en 28 januari 2019. Brieven aan vrienden als Miriam Van hee, Hester Knibbe en Benno Barnard. De brieven die hij vanaf 20 december 2016 aan laatstgenoemde schrijft naar aanleiding van het verongelukken van diens achttienjarige dochter, ontroerden me diep.
Lieve Benno,
Hoeveel keer kan een mens verdragen en zelfs overwinnen wat hem sprakeloos maakt, vooraleer hij uiteindelijk geen woord meer gezegd krijgt? Hoe lang kun je eloquent blijven onder zoveel wanhoop? Terwijl je, schrijver zijnde, juist je eloquentie wilt bewaren omdat je die nodig hebt om wie overleden is nog even te laten voortbestaan?
En gedetailleerde dagboekaantekeningen waarin er veel meer is dan literatuur, maar waarin zij wel centraal staat. Zo blikt hij uitvoerig terug op eigen en andermans werk, beschouwt openhartig verbroken vriendschappen (zoals die met Eriek Verpale) en memoreert Vlaamse en Nederlandse romanciers en dichters die ook ik persoonlijk heb gekend, onder wie Herman de Coninck en natuurlijk Ed Leeflang. Soms waren zijn herinneringen aan hen zo intens dat ik niet in staat was verder te lezen.
Kennis van de literatuur – zeker ook van Gruwez’ eigen werk – lijkt me een pré om net zo gegrepen te worden door dit 308ste deel van die prachtige Privé-domein-reeks van De Arbeiderspers als mij overkwam. Dat is helemaal niet nodig om te genieten van zijn prachtige poëzie, zoals gepubliceerd in Bakermat, zijn laatste, december 2018 verschenen bundel. (Lees hier.) Wat een groot schrijver!