zondag 14 juni 2020
Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik een fractie van een seconde de neiging moet onderdrukken om de telefoon te bellen en naar Portugal te bellen. Om te vragen of de citroenen al bloeien. Hoe het met de honden is. Of hij nog een mooi, oud boek heeft gekocht bij Miguel in Ciombra.
Die ene fractie van een seconde is volmaakt, want dan verkeer ik in de illusie dat ik zijn stem ga horen, die lijzige, spottende stem die mij antwoord geeft. Heel even zweef ik in een luchtbel in de tijd – tot die uiteenspat en ik weet: Gerrit is dood.
Ik mis hem niet alleen als vriend, maar óók zoals alle andere lezers van ons arme vaderland, dat ‘reservaat van pekelharingen’. Ik ben onverminderd nieuwsgierig naar wat hij vindt, ook al is hij dood. Wat zou hij schrijven over #metoo? Over het feit dat Maarten ’t Hart nog altijd de P.C. Hooft-prijs niet heeft gekregen? Over de oranje baard van onze koning?
Schrijven was als ademen voor Gerrit Komrij (1944-2012). Voor hem was de verbluffende hoeveelheid werk die hij in zijn leven bijeenschreef – drie strekkende meter op de boekenplank – niet verwonderlijk. Een mens vroeg zich toch ook niet af hoeveel hij bij elkaar heeft geademd.
Voor wie dat werk in ogenschouw neemt is het niet alleen adembenemend om te zien hoeveel hij schreef, maar vooral ook hoe uitzonderlijk en divers het resultaat van zijn schrijven was. Komrij was de spreekwoordelijke literaire duizendpoot. Alle genres beheerste hij tot in de finesse: gedichten en essays, romans en toneelstukken, kritieken en columns.
Over grote schrijvers gesproken! Hierboven het begin van het voorwoord van Onno Blom, die De kuren van Komrij samenstelde. Heerlijk om die scherpe stukken weer eens terug te lezen. Van het achterplat:
Een keuze uit het glansrijke oeuvre van Gerrit Komrij. Via stukken over zijn jeugd, zijn meest vileine polemieken en maatschappijkritieken – met onder meer aanvallen op zondagsdichters, ‘de treurbuis’ en ‘de onwelriekende gleuvenbrigade’ – en zijn liefde voor literatuur toont Blom de fabuleuze veelzijdigheid van de schrijver.


Hieronder een van die bijdragen, afkomstig uit Horen, zien en zwijgen (1977), om zijn krachtige pen te illustreren: Het lichte lied.
Ik ben een groot vriend van het lichte lied. Al heeft er op het andere net nog zo’n wonderdiscussie plaats aangaande knobbeljicht en kniewater bij duizendpoten, als er op het ene net wordt gezongen en gedanst, is mijn keuze onverbiddelijk. Want het amusement bloeit als nooit tevoren.
Zelf ben ik zo muzikaal als een specht in een blikken boom en toch weerhoudt het er mij niet van te smullen van het lichte lied.
Ik zie die zingende pijlers der beschaving gewoon uren aan en ben gelukkig. Hoe wonderlijk zijn ze! Dat zweet, dat heupwiegen, die locomotion, die pikante kniebuigingen en trillers… Die samengeknepen ogen, dat naar boven staren, dat gepijnigd kijken, die opeengeperste lippen, die glimlachjes van verstandhouding, die grijns van: jongens, als jullie eens wisten… Dat vermanende vingertje, dat kijken of je zelf niet weet wat je zingt, dat hakkengeklap en weer die grijns… altijd weer die grijns! Zoals ze je aankijken, met die verstarde lach van een doodsbang paard in een abattoir… Die grijns! Dat vertoon van tanden, met die verstijving in de mondhoeken die ze steeds weer zo herkenbaar maakt, die rechtstreekse verbinding met ‘het ware leven’… Die nietszeggende blik van opgewektheid, dat zwaaien met ’n handjevol gespreide vingers, die gierende grijns (alweer!) als het over loneliness gaat en de wijze waarop ze zingen I love you terwijl hun blik gericht lijkt op een stinkende ruïne van tachtig jaar oud met twaalfhonderd eksterogen… Ocharm!
Nederlandse artiesten zijn weldoeners. Ze kwelen graag voor goede doelen. Voor goede doelen zijn ze vooral bereid op de treurbuis te kwelen.
Nu weer kweelden ze ten bate van de Hartstichting. Veel goede kunstenaars hebben zich reeds ingezet voor het hart. Een jaar of wat geleden stelde de begenadigde dichter J. Bernlef, de hoop van een hele generatie, en by all means mijn favoriete bart een ‘alfabet rond het menselijk hart’ samen voor dezelfde stichting, onder de titel De taal van het hart. Het werd een van de hoogtepunten uit zijn oeuvre. [*]
De Hartstichting heeft een fijne neus voor talent. Want ook ditmaal waren het louter begenadigde kunstenaars, die kweelden voor het inmiddels genoegzaam aangeduide doel. Belangeloos zongen ze allen een lied waarin het woord ‘hart’ voorkwam. Zo werd aangekondigd dat Ben Cramer ‘My foolish heart’ zou zingen, Willeke Alberti ‘Diep in mijn hart’, Jules de Corte ‘Het hart van Jan, Piet en Klaas’, Willy Alberti ‘Ik voel de warmte van je hart’ en Martine Bijl ‘Hartstikke goed’.
’t Is maar een keus, maar u ziet het al: het waren niet de eersten de besten die een gaatje in hun agenda hadden weten te vinden om zich op te offeren voor iets efemeers als de tv. En voor het hart: want de opbrengst van de langspeelplaat die van het programma werd gemaakt was bovendien! ook! nog! bestemd voor de Hartstichting. Jandoppie.
Bernlef maakt school!
Alleen gaan mijn gedachten op zo’n avond toch wel eens uit naar de nierpatiënten, of naar de lijders aan rotberoerten of zwartwaterkoorts. Hoe komen die aan de centen?
Wanneer je kwaal niet voor het lichte lied geknipt is, wanneer je ongesteldheid om zo te zeggen niet over de lippen van Jules de Corte komt, dan zit je maar mooi te kijken, Van beriberi rookt de schoorsteen niet.
De enigen, bedenk ik, die een kans maken zijn de blaaspatiënten. Die vinden misschien baat bij blaasmuziek. (Oei-oei-oei. Ik ben me er eentje. Seth Gaaikema mag hem hebben, gratis.)
Ach, al had ik de builenpest, en de knobbeljicht daarbij, benevens de tropenkolder en twee horrelpootjes, dan zou ik nog niet met de opbrengst die van die drekkar valt gesteund willen worden. Liever ging ik dood.
[*]
Blom in zijn voorwoord:
Nadat Bernlef een misprijzende recensie had geschreven over Komrij’s derde dichtbundel, Ik heb Goddank twee goede longen, werd de brave schrijver door Komrij telkens ten tonele gevoerd als hij een minkukel nodig had. De ene depreciatie tuimelde over de andere voor degene die ‘een oeuvre van een kilo had gebouwd op de vondst van een ons’. Met het werk van Bernlef, vond Komrij, teistert men de vuilnisman.

En hier nog enkele gedichten waarnaar Blom in zijn voorwoord zijdelings verwijst.