zondag 26 april 2020

Saïda Vos, zijn weduwe, gaf adviezen en stelde de originelen beschikbaar. Peter Müller stelde er een facsimile-uitgave uit samen en Jean-Pierre Geelen schreef daarvoor de toelichting. Ik heb het over Peter Vos' Vogeldagboek.


Een paar citaten uit Geelens tekst:
Het staat met pen geschreven, in die sierlijke letter waaruit je meteen dat ene handschrift herkent uit sommige van zijn werken. ‘De roeken hoor je als eersten, in ’t donker nog, en hanen natuurlijk. Dan merel, zanglijster, heggemus, roodborst, w’koning, Dageraad, de vink slaat’.
In het dagboek van Peter Vos (1935-2010) is het donderdag 5 maart 1992, als hij zijn eerste regels schrijft van een nieuwe fase in zijn leven. De kunstenaar en illustrator zit duidelijk niet in de grote stad. Grachtengordeldier Vos heeft zich teruggetrokken op het platteland van Lunteren, in Gelderland. Daar had hij vaker verbleven, in een familiehuisje van zijn geliefde Saïda. Nu zat hij er vele maanden en met een reden: hij moest herstellen. De dood van zijn hartsvriendin Renate Rubinstein, eind 1990, had hem mentaal verlamd. Evenals het stadse sociale verkeer en zijn daaraan gepaarde drankgebruik. Vos vocht tegen depressies en vluchtte. Weg van de stad, van de mensen.
Daar, op eenzame artistieke hoogte, verkeerde hij in een dal. Peter Vos, de man […] met misschien wel het grootste tekentalent uit de 20ste eeuw – die man twijfelde aan alles, het meest aan zichzelf en zijn werk. En maakte […] in die periode werk dat je als de kern van zijn oeuvre zou kunnen typeren.

Natuur had hem altijd getrokken, met het stadse leven onderhield Vos een zeer gemengde verhouding. De tol van de stad was hoog. Vos was niet bestand tegen de opwinding en de drank. Door zijn verlegenheid, zijn karakter, was hij te lief voor het harde leven. Te bescheiden, te slordig en veel te weinig zakelijk ook. Hij gooide nogal eens werk weg, of deelde het achteloos uit aan gretige handen.
In Lunteren was Vos alleen, met zichzelf, met de natuur en vooral met de vogels. Telefoon was er niet in het huisje. Wel zo rustig. Elke ochtend liep hij tussen 10 en half 11 naar een lokale telefooncel om van Saïda te vernemen of er nog nieuws was, of een opdracht misschien.
Het kijken naar en tekenen van vogels kon hem meestal [...] uit het dal halen, zo leerde de ervaring. Zo ook nu, al ging het moeizaam en lagen er hobbels op de weg omhoog.

Ondanks zijn stemmingswisselingen stelde Vos zichzelf in die periode een opdracht: werken aan een definitieve versie van een Vogeldagboek voor Saïda, een van de vele werken in een oplage van één die hij zou maken voor geliefden, vrienden en bekenden.
Twaalf schetsboekjes vulde hij daarvoor; ze staan vol met snelle schetsen van de tuinvogels die hem in Lunteren bezochten. ‘Tuinmodellen’, zoals hij ze noemde. Steeds opnieuw kon de tekenaar het niet laten te kijken, te observeren, om daarna met enkele rake pennenstreken een houding vast te leggen, een blik, een contour, een detail. Op het bezetene af. Zoals zijn Saïda zich herinnert: je kon met hem in gesprek zijn, maar altijd ging die blik over je schouder naar buiten, zodra daar een snelle schim van een vogel opdoemde. Dan móést hij kijken, kijken, kijken, en greep hij naar de tekenpen. Even die ene houding vastleggen, die pootjes, die ene vleugel, die schuine blik. […]

De vogels van Vos zijn geen vogelplaatjes. Het zijn geen tekeningen voor de vogelgids. Geen poeslieve pluizenbolletjes voor een belegen damesblad, koffiemok of dienblad. Het gaat niet om de vertedering, ook al straalt de aaibaarheid soms onmiskenbaar van het papier af. Vos tekende geen vogels. Hij tekende die éne vogel. Een portretje van een individu, met een uniek kakakter dat hij wist te vangen in een paar rake lijnen van het dunst verkrijgbare Rotring-pennetje. Het gaat om de verfijning, van een houding of een uitdrukking. Die blik van de roodborst die je vanaf de pagina dordringend, bijna streng aankijkt. Die ene karakteristieke houdng van dat meesje op een onzichthaar pinda-netje.

Zo werden zijn vogels Vosjes. Pareltjes die glinsteren van het talent. De glans kwam van hun schepper, de meester, de kunstenaar. Dat maakt dat de vogels van Vos geen ‘gewone’ illustraties zijn. Misschien zijn ze wel een afspiegeling van zijn eigen persoonlijkheid.
Zijn vele vogeltekeningen - het moeten er duizenden zijn - passen niet in een stroming. [...] Zijn vogels gelijken naar de natuur. Het is verbluffend hoe hij in miniatuurtjes de kleinte details wist te vangen. Die ragfijne lijntjes, die alle kanten op zwiepen en springen, en toch één logisch, natuurlijk geheel vormen. Maar dat is vakmanschap - van het hoogste niveau, maar vakmanschap. Bij Vos ging het om meer.

De twaalf schetsboekjes zijn in bezit gebleven van zijn Saïda, die ze bewaart in een schoenendoos. Zwarte boekjes op zakformaat zijn het. […] Het zijn niet alleen tuinvogelschetsjes die erin staan. Ook de eekhoorn komt geregeld langs, net als de ‘aanloopkip’ en de witte tamme gans. Tussen de levende have door duiken primaire ideetjes op voor opdrachten, boekomslagen of losse werken. Maar het meest zijn het die vogels.
‘Als Peter Vos zijn werk (en zichzelf) niet zo klein had gehouden, was hij een Rembrandt geweest’, stelde Koos van Zomeren […] eens treffend. Nergens liggen de fundamenten van het vakmanschap en dat fenomenale talent zo voor het grijpen als in die snelle schetsjes. […]
Twaalf boekjes vol, als prelude op de grande finale: dat ene unieke Vogeldagboek 1992 voor Saïda. Nooit bedoeld ter publicatie, en nooit helemaal afgemaakt. Maar ook onafgemaakt is zijn tekenen te geniaal om onopgemerkt te blijven. En daarom nu gepubliceerd, tien jaar na zijn dood.