woensdag 15 april 2020

Waar ik vandaan kom was alles groots.
Oneindige stranden, bossen waar je in verdwaalde. Herfststormen die ons na afloop verbijsterd naar buiten deden kruipen, nauwelijks gelovend dat we het overleefd hadden. De zee die er altijd was, die hele duinenrijen wegsloeg en tegen de dijk op reed als een oversekste puber, maar ook glad als een spiegel op ons kon liggen wachten. Als er onweer kwam ving het eiland het op, sloot het om en liet het uitrazen, met klappen die ons de handen op de oren liet drukken, het weerlicht dat de nacht dag leek te maken, tot er niets meer van over was en een paar armzalige wolkjes hun weg konden vervolgen richting het vasteland, waar ze geen weet hadden van wat die wolkjes kort daarvoor nog hadden aangericht...
Zo begint Het eiland, het zojuist verschenen prozadebuut van Koos Terpstra (1957). Het is een van de mooiste boeken die ik de laatste jaren las. Ik ben niet objectief, want ik ken de auteur. Maar over zijn jeugd wist ook ik toch niet veel meer dan dat hij op Texel is geboren en opgegroeid en dat hij zijn liefde voor en kennis van de natuur grotendeels aan die jonge jaren dankt. Grotendeels, want kennis en kunde komen niet aanwaaien; daar moet je moeite voor doen, om er alvast iets Terpstrariaans tegenaan te gooien zonder dat dit overigens iets met dit boek heeft te maken.
In zijn roman – nee, het is geen roman, zoals een toneelstuk dat hij schrijft of regisseert nooit zomaar een toneelstuk is en een regie van zijn hand niet het werk is van een regisseur. Geen roman dus, maar wat het dan wel is… In elk geval een autobiografische literaire zoektocht naar zijn jeugd op dat eiland en de invloed die dat heeft gehad op wie hij later werd en wie hij inmiddels is. Tussen die drie personages schakelt hij voortdurend, ook in perspectief. Hij laat ze steeds verder naar elkaar overhellen en uiteindelijk in elkaar overvloeien. Dat doet hij stilistisch zo geraffineerd en ontwapenend dat het ontroert. En hij ontregelt door voortdurend te schakelen in stijlen: van verhalend naar anekdotisch naar poëtisch en nog zoveel meer. Opeens kom je een foto tegen en een schilderij, een krantenknipsel en een opsomming, een setlist songs en een gesloten-vragenlijst, een reiskostenplaatje en een gedicht of jeugdboekcitaat. Of een lege pagina met daarop slechts één zinnetje, dat je méér aan het denken zet dan een heel hoofdstuk zou kunnen doen. Of een vraaggesprek dat er nooit is geweest…
Maar bovenal lees je beeldend en liefdevol opgetekende jeugdherinneringen rond het gezin waarin hij opgroeide, de vrienden die hij had en de onvergetelijke indrukken die hij op dat bijzondere eiland opdeed en die hij daar herbeleeft in zijn zoektocht naar zelfinzicht. Hij laat de lezer daarbij, haast onopgemerkt en daardoor dubbel indringend, zo zeer toe tot zijn gedachtengoed dat die geen andere keus heeft dan over zichzelf na te denken. Dat is natuurlijk ook zijn doel geweest, want alles doet er altijd toe bij Koos Terpstra, in zijn toneelteksten, bij zijn regiewerk, in persoonlijke gesprekken die je met hem voert en nu ook in zijn proza.
…Voor een kind zijn alle stranden oneindig en bossen mysterieus, is het leven eeuwig en zijn volwassenen mensen die weten wat ze doen. Mijn eiland was mijn leven. Geen ontsnappen aan. Ik heb mijn jeugd overleefd, vraag me niet hoe. Het eiland heeft me gevormd en gered.
En daar ga ik over vertellen.
Wordt vervolgd!