zondag 26 januari 2020
[Beluister hier het origineel]
[Kijk en luister hier naar een latere live-versie]
Ik zit in de kamer van het hoge herenhuis
Stoffige ramen filteren de warme stralen van de middagzon
Van verre komen flarden van het carillon
En ik denk aan het land van herkomst
Ik verlaat m'n vaderland even, ben in het verre land
Waar ik m'n moeder achterliet
Ze had geen tijd om mij te leren kennen
En ook ik, ik ken haar niet
Ik ben dan wel bekend nu als Boudewijn de Groot
M'n moeder weet van niets, m'n moeder namelijk is dood
Ik heb nog een paar foto's, uit Indië, waarop ze staat
Als verstilde danseres in een lang en wit gewaad
Op de schoorsteenmantel haar portret
We kijken naar elkaar
Haar ogen zijn mijn ogen
Maar lijk ik ook op haar
Soms doet het verre carillon
Me denken aan de gamelan
Aan het land waar alles begon
Nederlands-Indië, m'n moeder
Ik mis hen soms, maar ik weet er weinig van
1975
Ze vormden de 1,2,3, Groep: Rem Koolhaas en René Daalder (boven), Jan de Bont, Frans Bromet en Samuel Meijerink (onder). Vijf studenten van de Nederlandse Filmacademie. In 1965 maakten ze de film 1,2,3, Rhapsodie: vijf scènes met steeds een ander in de rol van acteur, cameraman, regisseur en scenarist. De Bont, Bromet en Koolhaas werden het bekendst – vooral laatstgenoemde en dan niet als filmer, maar als architect – en zijn nog steeds actief; Meijerink stierf in 2006, 61 jaar oud en op 31 december overleed René Daalder, hij was 75 jaar.
De 1, 2, 3 Groep ageerde tegen de alleenheerschappij van de regisseur en Daalder bleef zijn verdere leven trouw aan dat principe van zijn studententijd. Samenwerken en daarbij samen maken, in die rol was hij op zijn best. Als cineast vooral, maar ook een enkele keer als liedauteur en muziekproducent. In die laatste hoedanigheid heb ik hem leren kennen en wel door zijn samenwerking met Boudewijn de Groot.

In de jaren zeventig verhuisde zowel Daalder als De Groot naar de Verenigde Staten. Daar werkten zij samen aan Waar ik woon en wie ik ben, verschenen in 1975: niet Boudewijn de Groots beste, maar wel een van zijn meest onderscheidende geluidsdragers. Zeker ook een kantelpunt in zijn carrière, want de ruim tien jaar lange samenwerking met liedauteur Lennaert Nijgh kwam er (voor lange tijd) mee ten einde. De Groot componeerde en Daalder schreef de teksten. Soms samen met De Groot, zoals voor het bovenstaande nummer Moeder, een eerbetoon aan De Groots Indische moeder, die hij niet heeft gekend.
Boudewijn de Groot was snel weer terug in Nederland, maar René Daalder bleef er wonen, in California. Het land inspireerde hem als filmmaker. Uit een column die hij, in 2003, schreef voor een filmkrant: “Ik leerde dat het maken van films gelijk staat aan het opwekken van energie en dat het nastreven van dat soort filmische vitaliteit Hollywood-films die speciale kracht geeft die je in de Europese cinema maar zelden aantreft.” Hij maakte daar onder meer Population, een punkrockfilmmusical (1986) en Hysteria, een horrormovie (1998).
Internationaal viel hij op doorHere Is Always Somewhere Else: een intrigerende documentaire over de in 1975 spoorloos in Amerika verdwenen Nederlandse kunstenaar Bas Jan Ader (1942-1975). Ook werkte hij jarenlang aan een 3D-animatiefilm rond songs van The Beatles. Hij had inmiddels de rechten van veertig liedjes gekocht, de projectfinanciering was rond en hij kreeg het zelfs voor elkaar Michael Jackson een van de covers te laten opnemen.
Maar de Beatles-film kwam en komt er niet, want Daalder werd ziek. In samenwerken was hij op zijn best, schreef ik al, maar dat lukte natuurlijk niet met de twee agressieve personages die ongevraagd op zijn pad kwamen: Alzheimer en Parkinson. En al helemaal niet met hun opdrachtgever, die, nota bene op de laatste dag van het jaar, zonder kloppen binnentrad om het woordje FIN uit te spreken. De levensfilm was niet af, maar het doek ging wel op zwart.