zondag 05 januari 2020

Hoesfoto. Beeld: Yvonne Jagtenberg & Arno Kranenborg
Ik wil je horen met de woorden van je zangerige taal
En proeven als de zongerijpte vruchten van het laatste avondmaal
Ik wil je ruiken als je je in de klamme lakens van je lege bed verveelt
En bijten als de wolf, die hard en teder met zijn jonge wolven speelt
Daar zit je op de bank, gin-tonic in je hand, en kijkt me vragend aan
Hoe moet het verder hier, is er nog wel genoeg plezier en wil om door te gaan
Ik ben een loner, een holbewoner, de ondergang nabij
Ik voel het knagen, je vragend onbehagen – wat wil je eigenlijk met mij?
Ik wil je grijpen als je met je volle, hoge heupen door het koren langs me rent
Met je praten over de levensgrote levensvragen en hoe en wat en wie je bent
Ik wil met je vechten om verbijsterd te ontdekken wat je achterhoudt en remt
Met je zwijgen tot het net is of we een zijn en voor elkaar bestemd
Maar kan ik wat ik wil of is dit het gegil weer van een idioot
Dat tussen droom en daad nog steeds de onmacht staat als dagelijkse despoot
Hoe het is, gaat ongewis aan ons voorbij, maar ik hoor wel wat je vraagt
Door twijfel opgejaagd – wat wil je eigenlijk met mij?
Ik wil je voelen met alles wat je aan hoop en haat en hoger in je hebt
Naar je kijken hoe je in aldoor groter schoonheid langzaamaan verlept
Ik wil je strelen als de tunnel lang is en er geen blauw zit in de lucht
Bij je blijven tot de laatste lach van leven uit je longen is gezucht.
Rauwe genade heet de zojuist verschenen cd. Opgenomen met maar twee muzikanten – multi-instrumentalist Reyer Zwart en percussionist Jeroen Kleijn –, maar alles klinkt vol en stevig en bovenal vol vuur. Qua thematiek een nieuwe episode binnen de al vaak aan de luisteraar toevertrouwde introspectie van de ouder wordende dichter-zanger: hoe hij aankijkt tegen De wereld op drift en bovenal hoe hij daarinzelf functioneert, als Zanger van leven, liefde en dood, met zijn Muze niet langer geworteld op Vlaamse vlakte, maar in Zeeuwse wind. Die liefde wordt inmiddels zeer op de proef gesteld door zijn ware aard: Ik ben een loner, wat wil je eigenlijk met mij?
Alex Roeka is een groot bewonderaar van de Amerikaanse schrijver Charles Bukowski (1920-1994), in wiens autobiografische werk we getuige zijn van zijn fascinatie voor zijn ruimtelijke omgeving (Los Angeles), zijn verlangen vrij te zijn en, desnoods in armoede, te vertoeven in het nachtleven, omgeven door macho mannen en verleidelijke meiden; maar ook was hij iemand die steeds weer verlangde naar vaste relaties, gedoemd tot mislukken door zijn drankzucht en vrijheidsdrang.
Ik heb Alex Roeka – hij komt er sinds kort ruiterlijk voor uit dat hij niet 64, maar 74 jaar oud is – altijd beschouwd als de vleesgeworden romantisering van Bukowski. Zijn hese zangstem is bewust zwaar aangezet (net zoals Tom Waits dat deed), wat ook wel moet, want Roeka is geen alcoholicus, maar een fervent theedrinker. En het nachtleven kent hij weliswaar van vroeger – hij heeft een jaar gewerkt op een zeesleper –, maar hij staat al decennia met beide voeten op de grond, loopt en fietst overdag hard en woont toch alweer heel wat jaren samen met zijn tweede vrouw en hun eerste hond. Huisje, boompje, beestje dus.

Beeld: Yvonne Jagtenberg & Arno Kranenborg
Maar… dat het ernst is in dat hoofd, waar het donker en dreigend kan zijn, dat is mij met zijn dertiende (!) cd – nog meer dan ooit duidelijk. In 2008 schreeuwde hij van de daken hoe een Beet van Liefde hem in zijn macht kreeg. Maar anno 2019 weet hij niet goed meer hoe hij met haar verder moet, ook al is hij Diep aan je gehecht.
Ik weet niet goed of ik je wel ken
Soms praat je in je slaap
Je stem is diep en donker
Het lijkt dan of het over dingen
Van lang geleden gaat
Of van ergens nog daaronder
Gisteren stond je afwezig
Te staren in de gang
Je schrok toen ik je stoorde
Alsof ik onaangekondigd
Ergens binnenkwam
Waar ik eigenlijk niet hoorde
Waar gaan we van hier naar toe
Ik wil je mee, maar ik weet niet hoe
Eén ding in deze schemer is in ieder geval echt
Ik ben diep aan je gehecht
Die dagen, die nachten
Toen de sterren naar ons lachten
En wij dachten dat het altijd zo zou blijven
De maanden, de jaren
Hoe we dwars door de regenvlagen
Trachtten te bewaren wat eens was
Nu staan we aan de barre kust
Te verlangen naar de zon
De storm raast langs de stenen
De hele wereld lijkt zich af te vragen
Hoe het kon
Dat we bij elkaar zijn gebleven
Waar gaan we van hier naar toe
Ik wil je mee, maar ik weet niet hoe
Eén ding in deze schemer is in ieder geval echt
Ik ben diep aan je gehecht
Als ik Alex Roeka niet persoonlijk zou kennen, zou ik denken: wat een tobbende dichter-zanger met zijn weifelende lievensleven, angstige toekomstbeeld – Duistere tijden, verscheurd en geschift, hoe moet ik verder in deze wereld op drift?– en dolende ziel – Dans met je rafels, met je angsten, wild en subtiel, dansen is vechten voor de vrijheid van je ziel. Maar juist omdat ik hem beter ken…