donderdag 21 november 2019
In Trouw las ik vanochtend (als ik dit schrijf, is het vrijdag 15 november) de vierde aflevering in de serie Denken voor dieren. Die serie behandelt het thema hoe wij ons tot dieren verhouden en met hen om gaan. Deze keer bespreekt journaliste Alexandra van Ditmars de opvattingen van de boeddhistische monnik Matthieu Ricard (Parijs, 1926). Kop: Wie om een dier geeft, kan het niet opeten. Mooi motto om toch nog een extra logboek aan mijn afgesloten serie Dierenleven te wijden.
Een paar citaten:
Compassie met alles wat leeft staat centraal in het werk van Ricard, net zoals in het boeddhisme. Hij ziet zijn boek over dierethiek [Waarom ik mijn vrienden niet opeet, 2015 – FV] als logisch vervolg op zijn werk over altruïsme. Oprechte bezorgdheid voor het welzijn van anderen is volgens hem de oplossing voor uitdagingen van onze tijd – van klimaatverandering en armoede tot cynisme – en ook nog eens de sleutel tot geluk. Dieren opeten of pijn doen keurt Ricard sterk af.

Hij maakt korte metten met het argument dat we ons eerst om mensen moeten bekommeren, voor we ons druk maken over dieren. Hij haalt de Franse dichter Alphonse de Lamartine aan, die schreef: ‘We hebben niet twee harten, een voor mensen en een voor dieren. We hebben een hart, of niet.’ […]
De monnik vindt dat we ons moeten openstellen voor het leed van anderen. […] Als een kind geen vlees wil eten, krijgen ouders toch vaak de overhand en wennen de kinderen eraan. Je went aan alles, en dat vindt Ricard gevaarlijk. Daardoor stellen we wreedheid voor als iets gewoons, worden we ongevoelig voor het lijden van anderen en scheppen we afstand tussen immorele praktijken waar we aan bijdragen en de rest van ons bestaan […]
Ricards boek over dieren staat vol met cijfers en onderzoeken. Elk jaar doden we zeker zestig miljard landdieren en duizend miljard zeedieren voor menselijke consumptie […]. Om een beeld te krijgen bij die cijfers: tien miljard mensen vormen hand in hand een keten die tachtigmaal de aarde omspant. En dat is dus maar een fractie van het aantal gedode dieren. Voor Ricard is dat een massamoord, ongeëvenaard in de geschiedenis van de mensheid. Hij spreekt over zoöcide, naar analogie van genocide.
Ricard vindt het een misdaad die niet alleen de dieren zelf, maar ook onze samenleving en onze planeet schaadt. Hij geeft tal van voorbeelden. Bijvoorbeeld dat de massaconsumptie van dieren tot meer honger leidt: miljoenen tonnen graan gaan vanuit Afrika naar het Westen voor veevoer, waar het voor rijke mensen uiteindelijk een veel kleinere hoeveel voedsel oplevert. En tot ecologische rampen, vanwege de hoge uitstoot van broeikasgassen en ontbossing die gepaard gaat met de vleesindustrie.
Ook de wreedheden jegens dieren komen uitgebreid aan bod in zijn boek, inclusief bronvermelding. Hij beschrijft hoe bij miljoenen kippen het doorsnijden van de keel misgaat, waardoor ze levend in kokend water belanden. Hoe koeien regelmatig nog wakker zijn op het moment dat ze in stukken worden gesneden, omdat de staaf die in hun schedel geschoten is ze niet buiten bewustzijn heeft gebracht. Hoe nertsen levend gevild worden in de bontindustrie.
Onze houding tegenover dieren stelt onze gehele ethiek ter discussie, schrijft Ricard. Biologische veeteelt is voor hem geen oplossing. Het achterliggende probleem is ook daar aanwezig: dieren worden als consumptieproducten beschouwd. Ook daar worden kalfjes weggehaald bij hun moeders, omdat de boer de moedermelk wil hebben voor menselijke consumptie, en gaan dieren die niet meer genoeg opleveren naar de slacht.
Dit gebrek aan respect voor dieren betekent volgens Ricard vooral: niet erkennen dat dieren emoties ervaren en pijn voelen. Hij schrijft: ‘Als we alle niet-menselijke wezens buiten ons ethische systeem houden, verliest het zijn soliditeit.’
Samenvattend: wie om een dier geeft, kan het niet opeten.