Logboek

Het Logboek (de edities van 2012 t/m najaar 2016 zijn hier niet meer terug te lezen) veranderde 1 januari 2020 weer van een dag- in een Weekboek. Elke week - een enkele keer iets vaker en vaker iets minder - schrijven over wat week maakt. Of zoals ik het tegenwoordig noem: ik ben in mijn leven onderweg om mooie dingen aan te raken. Vanaf juni 2021 zal er minder vaak dan wekelijks een bijdrage te lezen zijn; de schrijftijd gaat op aan boeken die in februari en in oktober 2024 verschijnen.

-----

Voor wie een handvat zoekt: met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar; met de pijl links vooruit naar het volgende. Handiger echter zijn deze links: daarmee ga je naar de inhoudsopgaven van 202320222021, 2020 (deel 1: A t/m F, deel 2: G t/m Ldeel 3: M t/m R, en deel 4: S t/m Z), 2019 en 2018 en de logboeken van 2017 en (enkele van) najaar 2016.

-----

Dat in het beeld de klok op vijf uur staat, is omdat mijn dag al zolang ik mij herinner, begint rond (en meestal al ruim voor) vijf uur 's morgens, hoe laat het 's avonds ook wordt. Sinds de zomer van 2022 sta ik op om steevast drie uur. Om te schrijven zijn het mijn meest productieve uren van de dag.

Week 28 - 199. Abrahams' Achterpagina [1/2]

donderdag 18 juli 2019

Achterpagina alleen al is genoeg reden om NRC-Handelsblad nooit op te zeggen: Fokke & Sukke en het Ik’je elke dag, Youp op zaterdag en Frits Abrahams van maandag t/m vrijdag – elke dag begin ik gretig met het slot van de krant. 

Frits Abrahams (1948) mag toch wel eens een zonnetje in deze rubriek. Al vanaf 1998 – dus nu al meer dan twintig jaar – schrijft hij vijf dagen per week een column. Vaak goed en verrassend en steeds met brede persoonlijke interesse en blijk van grote belezenheid. 




Er is net een nieuwe bundel uit met columns over zijn kattenliefde en een paar dagen terug (5 juni) las ik een mooie bijdrage van zijn hand over een schilderij van Max Beckmann. Beter dan door het vandaag en morgen opnemen van die twee columns is zijn veelzijdigheid niet te duiden. En wie dan nog niet genoeg van hem heeft, leest hier verder.



Nieuwe kat?

De oude kat is dood, leve een nieuwe? 
De vraag dringt zich regelmatig op sinds wij onze poes Anne bij de dierenarts moesten laten inslapen. Al op de dag van haar dood waren we er voorzichtig over begonnen. We keerden verdrietig terug in een huis waar alles nog aan Anne herinnerde: speeltjes, manden, borstels, kammen. Moest er iets van bewaard blijven voor… voor later?
Ik vertelde mijn vrouw over een indrukwekkend kort verhaal waarin een dergelijke situatie beschreven wordt. Het is geschreven door Judy Gardiner en staat in de bundel Kattenkrabbels, een Nederlandse vertaling van de Engelse bloemlezing Favourite Cat Stories.
Ik pakte het boek erbij. Het gaat over een bejaard echtpaar dat zeer gehecht is aan hun kat Gershwin, genoemd naar de beroemde componist, omdat de echtgenoot de leider van een populair dansorkest was geweest. Op een dag ontsnapt Gershwin uit hun flat en wordt op straat overreden. “De auto was een blauwe Renault en de man was op weg naar een feestje in flat 63. Hij kwam uit zijn geknielde houding voor de auto overeind en hield Gershwin als een klein haardkleedje in zijn handen.”
Je zag het voor je, want die mevrouw Gardiner kan schrijven. Zij laat het echtpaar vertwijfeld treuren en de begrafenis voor veertig pond regelen bij Elysian Fields Ltd. Om het verdriet te verzachten willen ze hun zoon in Canada bezoeken, maar een bovenbuurmeisje heeft een ander idee. Zij komt met een pas gevonden jong katje langs. “O, meneer Silver,” zegt ze, „u moet’t nemen. De enige manier om over het verlies van een huisdier heen te komen, is het zo snel mogelijk door een ander te vervangen.”
Het echtpaar aarzelt, hij wil het liever niet: “Bij God, we hoeven er niet nog eens een!” Maar zijn vrouw zet een schoteltje melk op de grond en zegt: “Dat zeiden we ook van Gershwin. Weet je nog?” Dat is de slotregel van het verhaal.
Ik vroeg mijn vrouw: “Vind je dat het buurmeisje gelijk had?”
“Eerst moeten we een poosje uitproberen hoe het leven zonder kat ons zal bevallen”, zei ze. “Het zal moeilijk zijn want we hebben zo ongeveer een halve eeuw met katten geleefd.”
“Vroeger was het nooit zo’n punt,” zei ik, “je nam gewoon een nieuwe kat. Maar nu doet zich voor ons dezelfde situatie voor als voor dat echtpaar uit het verhaal: vermoedelijk zal een nieuwe kat ons overleven. Geen prettig vooruitzicht.”
“De kinderen zullen ervoor willen zorgen,” zei ze, “ik heb het er weleens met ze over gehad.”
Kinderen die katten erven, dat had wel wat.
“Dan zie ik nog één bezwaar”, zei ik. “Als ik jou overleef moet ik alleen voor het beestje zorgen. Dat betekent dat ik ook zijn nagels moet knippen, iets wat me, zoals je weet, nog nooit is gelukt.” Ik ben altijd bang dat ik bij katten in het leven knip, zoals ze het voor de kat pijnlijke, roze deel van zijn nagels noemen. 
“Dan ga je maar wat vaker naar de dierenarts”, zei ze. 
Daarna parkeerden we de kwestie voorlopig op de vluchtstrook langs Gods ondoorgrondelijke wegen. Daar kun je wel een poosje staan zonder door iemand lastig gevallen te worden, hooguit door een kat die ergens in het duister klagelijk miauwt.
Die kat geef ik een goeie kans om Anne op te volgen.

Wordt vervolgd.

Archief 2019