maandag 08 juli 2019

De prachttitel Pixelparadijs staat natuurlijk voor het boek over Joep Lennarts, maar had net zo goed van toepassing kunnen zijn op het oeuvreoverzicht van Bert Verhoeff. Die begon vijftig jaar geleden, in 1969, als leerling-fotojournalist. Ter gelegenheid van dat jubileum selecteerde hij voor dit boek uit elk jaar een foto of fotoserie. En hij schreef er 17 verhalen bij. En – verwijzend naar een daarvan (zie hieronder) – die teksten zijn niet slecht.
1973. Naaktstrand
Ik zit op het strand van Callantsoog. Om me heen op ooghoogte wild zwaaiende piemels die m’n gezicht net niet schampen. Swaffelen werd gelukkig pas vele jaren later uitgevonden. “Je film!”, eist het wildste geslachtsdeel. “Hier je camera”, schreeuwen een paar woedende borsten. “Nee nee, niet doen, hier is m’n film”, probeer ik om te voorkomen dat de camera op het strand of erger nog in de zee wordt gesmeten.
Voor het eerst mogen op het strand naaktlopers van overheidswege naakt lopen. Onder de brandende zon naar de bewuste plek sjokkend bedenk ik een list. Als een kameleon opgaan in het onderwerp is les één in het handboek van de stiekeme fotograaf. Ik trek al m’n kleren uit, ga zitten en rommel een beetje in m’n boodschappentas. Voorzichtig pak ik m’n camera en probeer een foto te maken zonder door de zoeker te kijken. Maar ze hebben erop gewacht, lijkt het wel. “Een fotograaf!”, hoor ik roepen en voor ik nog een foto kan maken stormt de meute naaktlopers op me af. Ontmaskerd als gluiperige paparazzo. Gelijk hebben ze. Naakt in de krant worden afgebeeld, dat willen ze niet. Hoezeer ik ook betoog dat ik alleen onherkenbare achterkanten in tegenlicht wil fotograferen en dat het nu eenmaal nieuws is – voor het eerst een naaktstrand in Nederland – en dat je dat toch op een of andere manier moet illustreren, de film is inmiddels uit de cassette gerukt en uitgerold en door een dikke man met wijd uitgespreide armen triomfantelijk tegen de zon gehouden. Daar kan niks meer mee gebeuren. De mooiste foto’s heb je nooit. De menigte druipt tevreden af. “Je mag blij zijn dat je er zo vanaf komt. En nu opsodemieteren.” Met een hele, maar lege camera sjok ik terug.
Het is heet en iedereen is chagrijnig. Mijn baas wordt nog chagrijniger als hij mijn verhaal aanhoort en tot hem doordringt dat ik zonder foto’s terug ben gekomen. En er waren al bijna geen onderwerpen die dag. “Lever je autosleutels maar in!” Ik kijk hem met half open mond aan en besef op hetzelfde moment dat hij mijn avonturen als een smoes ervaart. Ik bèn helemaal niet in Callantsoog geweest. Hij moet dat meer hebben meegemaakt: fotografen die met prachtige verhalen, maar zonder foto’s terugkwamen en ondertussen nergens waren geweest. Ik mompel dat het lekker wordt, met tram en trein naar al die onderwerpen en leg de autosleutels van mijn Kever-van de zaakop zijn bureau. De volgende morgen liggen ze nog op dezelfde plek. De temperatuur is een stuk aangenamer en met een nauwelijks merkbaar hoofdknikje naar de sleutels zegt hij dat ik snel naar Coevorden moet. Daar is iets aan de hand.
Aan het eind van de middag heb ik de foto’s afgedrukt en ben ik klaar. M’n baas worstelt een beetje. Hij wil laten weten dat hij te snel is geweest gisteren en dat het weer goed is tussen ons. Maar hij weet niet hoe. Hij is zuinig met woorden. Foto’s zal hij nooit prijzen. Maar dan komt toch het grootst denkbare compliment: “Die teksten bij de foto’s,” zegt-ie, “zijn niet slecht.”