zondag 11 november 2018

Indrukwekkend boek van Martine Bijl met verhalen over de hersenbloeding die haar september 2015 trof. Maar Rinkeldekink gaat ook over de depressie die daar, nog tijdens de revalidatie, op volgde. Opeens zijn ze er: cursieve regels. En deze tekst:
En dan nu de depressie. Ik heb ‘m gehad, daar kan ik niet over liegen. Ik kan er ook niet over schrijven. Dat durf ik niet. Erger dan een depressie kan ik persoonlijk niet bedenken. Het is geen wedstrijd natuurlijk, maar ik kan wèl naar waarheid zeggen dat ik van mijn hersenbloeding regelrecht in een depressie terechtkwam, en ik heb dus het hele aanbiedingspakket kunnen vergelijken. De depressie wint voor mij op alle fronten.
Ja, ik ben u niet. En u bent mij niet. U wilt mij ook helemaal niet zijn. Dan was u wel gek.
Mijn hele leven tot nu toe heb ik grappen gemaakt en gehoord over luie vrouwen met vet hanghaar, en never ending stories vol zelfmedelijden en even oneindige glazen sherry. Als iemand sprak met zo’n krachteloos duister toontje, dan vond ik zo iemand meteen een aanstelster. Ik dacht: gadverdamme, hou eens op zeg. Get a life. Ja, onaardig. Onvergeeflijk ook.
Maar ik heb nooit geweten wat een depressie was. Nooit hoe angstaanjagend het is. Vooral omdat het in je kop zit. Depressiehersens zijn je allerzwartste afgrond.
Niet lang voor de hevigste uitbarsting zat ik in mijn eentje thuis op mijn terras. Je zag niks aan mij, behalve dat ik een gezicht vol gordelroos had, een ziekte die zich rond mijn rechteroog had ontwikkeld. Vraag ik nou om meer aandacht ook nog? Die hoef ik dan niet. Hoofdpijn, vieze enge bulten op mijn voorhoofd. Pijn. Of de drain aan het stukgaan is, in mijn hoofd. Of E.T. van binnenuit met naalden naar buiten steekt, de ongelooflijke droplul. Hoe dan ook, de puisten zijn er. En de pijn is er ook. Au, hoor!
Op dat terras bleef ik maar zitten tot het donker werd, ik dacht: dan hoef ik tenminste niet naar binnen. Als ik naar binnen ga moet ik ook een keer naar bed, en dan komen de gedachten weer. Dan gaat de hel weer los. En dat was ook zo.
Daar schrijf ik niet over, omdat ik bang ben dat het terugkomt. Ik vertrouw mijn hersens niet. Nooit meer, vrees ik. Het is hetzelfde als de plastic soep, het kàn niet opeens weg wezen. Als je denkt: ik ben er nou goddank eens van af, komt het terug. Ik zeg alleen maar waar ik bang voor ben. Ik zou het aan iemand moeten vertellen, maar doe dat niet.
Ik schreef wel een aantal dingen op.
Daarna volgen verhalen over haar opname en het moeizame herstel. Of, zoals de achterkant meldt: over hoe het voelt als iemand anders in je brein is gekropen en daar de boel dreigt over te nemen.