zaterdag 29 september 2018

De kellner en de levenden van Vestdijk, Noodlot van Couperus, De geluiden van de eerste dag van Koolhaas – er is een tiental boeken dat ik met grote moeite heb uitgelezen. Niet omdat ze saai waren, maar omdat ze mij meezogen in een stemming die te dichtbij kwam. Het zijn boeken waartegen ik vocht, die mij intrigeerden en angst aanjoegen, die ik halverwege terzijde schoof, maar toch weer ter hand nam. Reden? Om met de titel van een documentaire over schilder Co Westerik te spreken: “Ik wil het niet zien, maar het moet.”
Deze week kwam er zo’n vechttitel bij. Vannacht (donderdag op vrijdag) kon ik niet slapen. Waarschijnlijk omdat ik wist dat ik er niet langer omheen kon de roman uit te lezen. Ik heb het over Goede mannen van Arnon Grunberg. Brandweerman Geniek (spreek uit Gènjek) Janowski verliest de greep op zijn leven na een ingrijpende gebeurtenis. Hij vlucht voor enige tijd in een klooster om zich te hervinden. Maar na zijn terugkeer in zijn gezin en werk wordt alles alleen nog maar erger. De herkenbare Grunberg-thematiek: je past je in het leven zo goed en kwaad als het gaat aan aan wat moet, maar je blijft intussen wel wie je bent.
Waarom Goede mannenen de eerder genoemde titels me zo raken? Omdat het noodlot zich al haast bij aanvang aandient en je weet dat je, als je doorleest, geen andere keus hebt dan dat leed machteloos te consumeren, inclusief de gebeurtenissen, de sferen en de gevoelens waarin je jezelf herkent. Je hebt ze immers zelf meegemaakt, maar later weggestopt om het leven weer te kunnen dragen. Dat was niet voor niets. Zo’n boek stelt je voor de keus: houd ik de kamer van verdriet dicht of mag die van het slot? En dan kies ik voor het eerste – of nee, toch voor het tweede – of nee, toch voor het eerste – of nee, toch… Dat is die strijd.
De kans is groot dat geen lezer zich herkent in het bovenstaande. Grunberg is de meester in het, met eindeloze herhalingen beschrijven van gênante scènes, die anderen mogelijk hoogst vermakelijk of intrigerend vinden. Maar voor mij schuilt onder dat tragikomische een zwaarte en een diepte waartegen ik slecht bestand ben. En – ook typisch Grunberg – de nadruk die hij legt op het gereguleerde leven (als tegenhanger van het onbestemde in onszelf), doet mij al vroeg in het verhaal beseffen dat juist dáár zich het grote onheil uiteindelijk zal voltrekken. Immers, juist vermeende zekerheden maken de mens onverschillig. Ik realiseerde me dat ik op dat onheil deze keer vijfhonderd pagina’s, acht hoofdstukken en vier paragrafen moest wachten. En al was ik dus voorbereid, de klap was er niet minder om.
Vandaag een nieuwe titel. Gelukkig stoot een lezer zich zelden twee keer na elkaar aan eenzelfde boek. En o ja: of ik er nu spijt van heb dat ik het boek heb uitgelezen? Nee, want Westeriks motto blijft leidend: ik wilde het niet zien, maar het moest.