maandag 20 augustus 2018

"Heb jij tijd om nog wat samen te eten, zo dadelijk, of moet je weg?”
Wij eten in de stad en daarna besluit zij haar auto te laten staan. “Die haal ik morgen wel op.” Ik breng haar thuis en weet onderweg dat ik vannacht bij haar blijf. Als zij dat wil. Later in bed vindt zij mij nog altijd veel te mager en voel ik dat zij nog gespierder is dan ik dacht. “Jij bent nog altijd verschrikkelijk mooi”, zeg ik.
Die woorden zal ik de vijftien maanden daarna vaak herhalen, in haar bed en in het mijne. Wij zien elkaar zo vaak mogelijk. Om middernacht rijd ik nog vlot twee uur om bij haar te kunnen zijn, zoals zij na een voorstelling meteen in haar auto stapt en naar mij toe komt. De stelregel wordt: wiens vertrek brengt ons het snelst bij elkaar? En dan maakt het niet uit waar dat is. Moeten wij allebei van ver komen, reserveren wij een hotel ergens halverwege.
“Jij was zo verschrikkelijk mooi”, huil ik, de laatste keer dat ik haar zie en afscheid van haar neem.
Die laatste keer, hoe symbolisch. Ik spaar klokken. Mijn huis hangt er vol mee. Klokken, maar per se met Arabische cijfers en geen Romeinse. Ook een secondewijzer is vereist. Wanneer begon ik ermee? Vlak nadat C. en ik trouwden. Wij moeten zuinig zijn op de tijd die wij hebben, dacht ik op mijn twintigste verjaardag, somberend over alles wat achter mij lag. Die jeugd. Niet doen alsof er niets is gebeurd. Toen ik jong was, dacht ik het trouwens al. Ik was altijd met de tijd bezig, steeds op mijn horloge kijkend. Nu kocht ik een mooie klok en een jaar later weer een. Sindsdien komt er elk jaar, op mijn verjaardag, eentje bij. Cadeau aan mezelf.
L. is er dol op en ik doe haar een nieuw horloge cadeau voor haar verjaardag. Zij mag het zelf uitkiezen en gaat voor Arabische cijfers en een secondewijzer. Haar oude wil zij niet weggooien, maar met een hamer kapotslaan. Weg met de oude tijd, leve die van nu en van later!
Op een februariwoensdag staat haar nieuwe horloge echter stil, nota bene een week nadat zij mij een prachtige nieuwe klok geeft ter gelegenheid van mijn verjaardag. Doorsnee: één meter! “Nu ik zo vooruit wil kijken, kan ik er helemaal niet tegen dat het kapot is,” zegt zij, “want de tijd moet tikken.”
Wij vertrekken ’s morgens tegelijk van haar huis. Het is rotweer, het stortregent. Ik ga terug naar Nederland; zij heeft een repetitie. Zij is al laat, maar wil per se nog naar de horlogerie. De winkelier heeft zich verslapen en zij moet een kwartier wachten voor zijn winkeldeur. Dat hoor ik later van dezelfde danseres die ons veel plezier had gewenst. Die sprak haar nog kort toen zij vanuit een telefooncel dat oponthoud meldde. Daardoor is zij nog later. Komt het door die haast? Zij slipt op Ring Antwerpen en rijdt zich dood tegen het beton van een viaduct. Veel erger: bijna dood! Als ik de foto van haar verongelukte auto zie, kan ik mij niet voorstellen dat zij nog leeft. Het was ook beter geweest van niet, denk ik achteraf, maar wie ben ik?