zondag 19 augustus 2018

“Wanneer zien wij elkaar weer?”, vraagt zij nog.
“Over ruim vijftien jaar”, zeg ik, maar dan is het zeventien jaar later. Zij staat voor mij in de foyer na de middagvoorstelling in het theater waar zij zojuist heeft opgetreden. “Wat zeg je?”, vraagt zij. “De laatste keer dat wij samen waren, vroeg jij wanneer wij elkaar weer zouden zien. Nu dus en dat is toch ruim vijftien jaar later.”
Haar danscarrière kwam nooit echt van de grond. Ik kom haar naam tegen in de brochures van het gezelschap waarvan zij onderdeel uitmaakt, doch altijd in ensemblerollen en nooit met een belangrijker aandeel dan the chorus. In al die jaren zie ik niet één keer nog een mooi beeld van haar. Wel meen ik haar te herkennen in de groepsfoto’s, maar dan weet ik niet eens zeker of zij het is.
Nu staat zij voor mij en zij is nog altijd prachtig. Tijdens de voorstelling zag ik al hoe gespierd zij inmiddels is. Wat een verschil met dat tengere meisje van destijds. Haar carrière loopt ten einde, maar je zou niet denken dat hier een vrouw staat die de dertig is gepasseerd.
Ik stuurde een briefje naar haar gezelschap met de mededeling dat ik beroepshalve naar een voorstelling kom kijken en in de cast haar naam zag staan. Dat ik het plezierig zou vinden haar na afloop even te spreken, tenminste “als zij nog weet wie ik ben”. Een paar dagen later krijg ik een telefoontje van het kantoor. Of dat zij nog weet wie ik ben en zij vindt het heel fijn mij na afloop te ontmoeten.
Wij lachen veel, vooral om onze onhandigheid in deze situatie. Ik ben dus geen verpleger geworden? “Nee, want dan stond ik nu niet hier.” Jij wel danseres. “Ja, want anders trad ik vanmiddag niet op.” Ik: “Je woont vast niet meer op die kamer van destijds?” Zij: “Nee, ik woon zelfs niet meer in de stad, maar in een dorp in de buurt van Gent, hier nog een behoorlijk stuk vandaan. Ik had genoeg van de hectiek van de stad. Bovendien, de liefde.” Het heeft een half uur ontwijken geduurd. Dan is daar toch eindelijk de liefde.
“Lang getrouwd geweest en al een tijdje niet meer met haar”, vertel ik. Hoe onverbiddelijk kunnen de zinnen zijn die nu uit haar mond gaan volgen. Maar… “Nooit getrouwd geweest en pas sinds kort niet meer met hem.” Kinderen? Nee, wij hebben geen van beiden kinderen. Zij: “Dat wist je toch, dat ik… Waarom jij niet?” “Ach,” antwoord ik, “samenloop van omstandigheden, laten we het daar op houden.”
Een uur later staan wij nog steeds in die inmiddels bijna verlaten foyer. Collega’s kwamen gedag zeggen. Eentje kust haar en zegt, terwijl zij ons lachend aankijkt: “Nou, veel plezier, hè!” Zij hadden het over mij, over ons. Nog een wijntje? “Destijds dronk jij helemaal geen alcohol”, herinnert zij zich. “Nee,” zeg ik, “en ik had geen auto. Heb jij tijd om nog wat samen te eten, zo dadelijk, of moet je weg?”