dinsdag 26 juni 2018
Prachtige reportage van Jannetje Koelewijn in NRC-Handelsblad van zaterdag 16 juni. Dit in het kader van het thema Leven in armoede.
Koeleman ging naar de Wielenpôlle in Leeuwarden, een van de armste wijken van Nederland. Daar sprak zij met Berend en Aaltje, van wie hun dochter Bea naar het gymnasium ging. Hieronder enkele fragmenten:
Aaltje en Berend Moed wonen in de Wielenpôlle sinds 1963, Berend was vroeger timmerman. “Jij had het luxe,” zegt zijn vrouw tegen hem. “Jij mocht naar de ambachtsschool.” Ze hadden destijds al vier kinderen, in 1971 kwam er onbedoeld een nakomertje, een meisje. […]
Bea Moed was anders dan de andere kinderen. Op school had ze de hoogste cijfers. Zo knap, dachten haar ouders. Die moest maar naar de mavo. De meester kwam op bezoek. Mavo? Bea moest naar het gymnasium! Goed dan, het gymnasium, al hadden haar ouders geen idee wat dat was. “Een drama”, zegt Bea Moed. “Ze hadden daar nog nooit een leerling uit ons postcodegebied gehad. Na mij ook nooit meer. Het komt gewoon nooit voor, een kind uit de Wielenpôlle dat naar het gymnasium gaat.”
Bea Moed […] zegt: als je wilt begrijpen waarom het vaak zo slecht gaat met mensen in de Wielenpôlle – geen diploma’s, werkloosheid, gebroken gezinnen, drank en drugs en criminaliteit – en je vindt dat het anders moet, kijk dan ook naar de generaties voor hen.
Zelf heeft ze zich vaak afgevraagd hoe het kwam dat ze niet met haar schoolboeken aan tafel mocht zitten. En waarom gingen haar ouders nooit naar een ouderavond? Ze denkt dat ze inmiddels het antwoord wel weet. “In de wereld van de Wielenpôlle,” zegt ze, “is je familie alles, echt alles. Als ze jou een beweging zien maken waardoor jij in een wereld komt die ze niet kennen en niet begrijpen, proberen ze je tegen te houden. Niet met opzet, dat gaat vanzelf. Dy minsken binne mear as ús. Zo zegt mijn moeder het. Die mensen zijn meer dan wij. Ze kijken op ons neer. Blijf bij ze weg.”
Twee van haar drie zussen wonen nog altijd bij haar ouders om de hoek. Haar broer woont er ook, met zijn Wielenpôlle-problemen. Volgens Bea Moed is het allang niet meer de armoede die de mensen daar in de greep houdt. “Ze hebben allemaal een breedbeeldtelevisie en er zijn er maar weinig zonder auto. Of die niet met vakantie gaan.” Het is hun achterstand, hun diepe wantrouwen tegen alles wat van buiten komt. Al helemaal tegen de overheid.
In de zesde klas van het gymnasium moest Bea Moed bedenken wat ze wilde worden. Hondentrimster leek haar wel wat. Het werd rechten omdat Arnie Alberts uit Goede Tijden, Slechte Tijden dat studeerde. Daarna werkte ze bij de Rabobank en ze verhuisde, met haar man, naar een boerderijtje in de buurt van Appelscha. Ze zag haar familie nauwelijks meer, alleen haar ouders.
Toen werd het 6 mei 2002, de moord op Pim Fortuyn. Haar zoon was net geboren, haar eerste. Ze lag in het ziekenhuis en keek op televisie naar de begrafenis. De mensen die langs de weg stonden te kijken, met hun woede en hun verdriet, dat waren háár mensen. Ze hoorde de discussies over de samenleving die gespleten was geraakt en ze besloot: ik ga me ermee bemoeien.
Ze deed een spoedcursus sociaal werk en kwam terecht bij een organisatie in Leeuwarden. “Er waren twee wijken waar niemand het uithield”, zegt ze. “De Wielenpôlle en de Schepenbuurt, waar ik op de kleuterschool heb gezeten. Ik zei: die wil ik wel.”
De desillusie! Want wat zag ze daar? Keurige welzijnswerkers die uit hun keurige buurt op de fiets naar de Wielenpôlle gingen om de mensen te vertellen dat ze geen cola in de flesjes van hun baby moesten doen en niet elke avond pizza moesten eten. Groente! Moestuinen! “Welzijnswerkers willen altijd iets met moestuinen”, zegt Bea Moed. “Gezond eten en veel in de natuur. En joggen. En niet roken. Zie je het voor je? Kampers? Als jouw ouders en grootouders niks hadden, ben je trots dat jij niet meer hoeft te lopen en geld hebt om naar de snackbar te gaan.” Al die inspanningen en er veranderde helemaal niets.
Lees verder