Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A-F), 2024-2 (G-K), 2024-3 (L-R) en 2024-4 (S-Z),
2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 35 - 481. Friso Wiegersma: Moeder [6/6]

vrijdag 06 september 2024

[Luister hier]

Een moeder is altijd een weelde
Maar de mijne is buitengewoon
Ze heeft me gemaakt en ze zegt ook:
Een parel ben jij aan mijn kroon
Die lieverd, ze stond er alleen voor
Mijn vader, die ging er vandoor
Toen ik nog heel klein was, maar later
Gaf ma haar verklaring daarvoor

Nooit zal ik die avond vergeten
Haarfijn heeft ze me uitgelegd
Wat vader precies van haar wilde
Hoe dierlijk dat was en hoe slecht
Ze zei: Al die seks is zo vunzig
Geen vrouw weet dat beter dan ik
Laat mammie je daarvoor bewaren
O, 't was een gewijd ogenblik

Met het licht op haar beeldige kapsel
Ik voelde me bijna devoot
iets zei mij: Zij zal je geleiden
En ik legde mijn hoofd in haar schoot

Daarom blijf ik altijd bij moeder
Bij moeder, die edele schat
Ik zou nooit zijn geweest wat ik nu ben
Als ik moedertje niet had gehad

De jongens op school waren vrees’lijk
Zo wild, maar mijn moeder die zei:
Zo gauw het kan, jongen, dan kom je
In de parfumeriezaak bij mij
Een goeie vriend van d'r, een dokter
Heeft me toen voor de dienst afgekeurd
Als ik denk aan die ruwe soldaten
Wat er toen met me kon zijn gebeurd

Toen het oorlog werd, zei ma, die slimmerd:
Kind, met jou neem ik géén risico
En ze maakte voor mij een stel jurken
Heel simpel en beeldig en o
We leken wel zusters en één keer
Riep een beeldige Duitse officier
‘Liebling’ tegen mij, dat was geestig
Wat hebben we samen gegierd

Vaak als we zo stil bij elkaar zijn
Zegt ze: Kind, wat was jij elegant
Dan geef ik die lieverd een pakkerd
En we zitten heel lang hand in hand

Daarom blijf ik altijd bij moeder
Die lieve begrijpende schat
Ik zou nooit zijn geweest wat ik nu ben
Als ik moedertje niet had gehad

Mama is godsdienstig, voor vrinden
Komt ééns in de twee weken een heer
Van oosterse wijsheid vertellen
En dan maak ik met wierook wat sfeer
Maar eens bracht een vriend een mevrouwtje
Een weduwe mee naar ons huis
Sindsdien liep ze vaak even aan, hè
Laatst ook weer, mama was niet thuis

Ze lachte zo vreemd en toen greep ze
Me plotseling beet, maar ik zei
Hè nee, dat vindt ma vast niet leuk, hoor
Hou ‘ns op met je moeder, zei zij
Ik zei: Heb je iets tegen moeder?
Toen zei ze: Je moeder? Nee zeg
Ze moesten d’r enkel verzuipen
Da’s alles en toen liep ze weg

Sindsdien heb ik akelige dromen
Ik ben reuze nerveus, moeder vindt:
Je moet voortaan maar niemand meer zien, schat
Ik moet zuinig op jou zijn, hoor kind.

Daarom zie ik enkel nog moeder
Die lieve opofferende schat
Ik zou nooit zijn geweest wat ik nu ben
als ik moedertje niet had gehad.

1969


Vervolg van gisteren.

Friso Wiegersma in 2000 in Telkens weer het dorp:
Moeder is wat in de psychologie een case-history genoemd wordt, een geval. De ik-figuur wordt door de bezitterige en egocentrische ‘moederliefde’ grondig vermalen zonder het echt in de gaten te hebben. Ik schreef het als antwoord op populaire smartlappen zoals Hou toch altijd je moeder in ere, met regels als: ‘Wat is het een rijkdom, een moeder.’ Ik deed er nogal lang over, weet ik nog, onder andere omdat ik het niet al te lang wilde maken maar toch zo duidelijk mogelijk het verwoestende aandeel van moeder uit de doeken wilde doen: dit soort moederbindinggevallen was toen nog beslist geen gemeengoed. Ik was me er ook van bewust van dat iemand van de leeftijd van Wim bij het uitbreken van de oorlog rond de twintig was, zodat ik in het lied voor hem een soort ‘oorlogsverleden’ moest creëren. Doordat ik een paar jaar daarvoor als artdirector met Fons Rademakers had samengewerkt aan de oorlogsfilm Als twee druppels water, waarin Lex Schoorel zich op een bepaald moment als verpleegster moest vermommen, kwam ik op het idee om moeder haar zoon te laten verkleden als haar dochter, een stevige stap in de richting van de complete ontmannelijking van de ik-figuur. Door het onderwerp en ook door mijn manier van schrijven werd het een lied dat zich niet bepaald lekker liet zingen. Wim gebruikte hierbij dan ook die soort zing-zeg-techniek die hij zich al eigen had moeten maken voor zijn rol in My Fair Lady (waarvan de liedjes oorspronkelijk waren geschreven voor de acteur Rex Harrison, die niets van een zanger had). Wim vond het ook iedere avond een uitdaging het nummer te doen, omdat hij de neurotische kant van de rol zo wilde spelen dat het toch geen complete idioot werd. Om die twee redenen behandelde hij de tekst hier en daar op een nogal ingrijpende manier, iets wat op het toneel e ook nu nog op de plaat uitstekend werkt, maar niet op de pagina, zodat de hier afgedrukte tekst de versie is die ik oorspronkelijk schreef. Alhoewel, in eerste instantie wilde ik het lied laten eindige met een Heer die hem plotseling beetpakte, maar dat weigerde Wim. Hij vond het gegeven van de verslindende moeder al heftig genoeg en dus werd het een initiatiefvolle weduwe die deze man de schrik van z’n leven bezorgt.
Het valt je nu moeilijk meer voor te stellen dat dit onderwerp toen gewaagd gevonden werd. Een kennis van mij trok me een keer in een hoek om me fluisterend en nogal geëmotioneerd te vertellen wat een ‘schok der herkenning’ het voor hem was geweest. ‘Hoe durf je’, voegde hij er wat lacherig aan toe. Een echte bewonderaar was tot mijn verbazing Wim Kan, die mij schaterend vertelde dat hij er zo vreselijk om had moeten lachen. ‘Nou Wim,’ zei ik, ‘het is anders nogal bar en boos zoals die jongen door z’n moeder vermalen wordt.’ ‘Ja,’ riep hij glunderend, ‘ja, ja, vermalen, VERMALEN’, en hij begon weer vrolijk te lachen. Het was natuurlijk wel een soort compliment, maar het bevreemdde me toch wat en ik wist niet goed wat ik ermee aan moest. En nú weet ik dat trouwens nog niet. 

Archief 2024