dinsdag 02 juli 2024
Brief over ons afscheid
Sinds ik je ken studeer ik op het tentamen
van ons afscheid. Er zijn dagen dat ik
het nauwelijks uithou met mezelf.
Wat mag ik van een ander vragen?
Nu je twijfelt neem ik dagelijks de lesstof
door: een van ons gaat, de ander blijft
(waarschijnlijk jij), je laat me los of stuurt
me weg. We spreken zes of zeven dingen af
die we vergeten. Je neemt een kat en donzen
dekens, een makkelijker type man, een reiziger
door werelddelen in plaats van de Chef
Suffe Dorpjes die ik ben.
Ik heb je, weet ik, ook geluk gebracht.
Dat neem ik mee om te begraven
in de tuin. Je vindt het nooit.
Toch zal je weten waar het ligt,
op die plek waar nooit meer iets bloeit.
2024
Het gedicht van gisteren nodigt uit toch nog een keer terug te grijpen op een poëzietijdschrift. Het Liegend Konijn 2024-1 kwam in mei in deze rubriek al aan de orde met werk van debutanten: dat van Pim Cornelussen, Aline Vera de Jonge en Sarah de Koning en dat van Lena Plantinga en Lisa Rooijackers. Maar omdat ik ook nog stil wilde staan bij de nieuwe poëzie van Ingmar Heytze en Anton Korteweg, bleef het tijdschrift op tafel liggen en verhuisde het de afgelopen week mee naar mijn Franse werkkamer.
Brief aan de mensen in mijn bed
Vroeger zou ik schrijven: meisjes, later vrouwen,
maar nu ik zit te schrijven in een leeg café in de stad –
het is vroeg en ik kijk uit over terrassen waar nog
niemand op zit – maakt de zwart-witte kat die hier
woont weer eens aanstalten om een mollige merel
te verschalken. De merel vliegt weg naar de dakgoot,
de kat springt op een tafeltje en gaat omhoog zitten
kijken. Zo denk ik soms nog aan jullie, de mensen
in mijn bed, langer of korter, gemist of haast vergeten.
Met bijna iedereen heb ik hier gezeten, een of twee katten
en heel wat meer merels geleden. Nog even, dan ga ik
even mank als mijn vergelijkingen. Weer iets later
hoop ik zingend te verdwijnen, vlak voor de sprong
die ons wacht, naar de dakrand in jullie hoofd, als jullie
(wie weet) dit lezen, of mijn advertentie in de krant.
Van Ingmar Heytze staan er tien nieuwe gedichten in Het Liegend Konijn: een ‘ode’ aan gelegenheidsalcoholisten en maar liefst negen verzen in briefvorm, zoals die aan de buitenwijk, aan de langste dag, aan de man van Atlantis en een om nooit te laten lezen. Het gedicht van gisteren is ook een brief! Ik kies voor andere, zoals deze drie van vandaag.
Brief aan mijn lichaam
Op een dag ben ik hier weg, nog minder
dan het donker in een kamer waar het licht
werd uitgedaan. Ik weet nooit of ik daar
voor of tegen ben omdat ik me niet voor
kan stellen hoe het is om van het ene
op het andere moment niet meer te zijn
of niet te zijn – dat ook dit lichaam dat het zo
goed doet, dat me door elk moment heen droeg,
straks door een schouwarts onbewoonbaar
wordt verklaard. Dat ik liever zoek zou raken
als de kat die zich verstopte voor de dood,
zijn laatste dag, met kans om thuis te komen –
niet omdat ik terug wil maar omdat ik
niet goed weet hoe iedereen die weg is
dat toch volhoudt, dit afwezig zijn,
voorgoed.
Wordt vervolgd.