Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 17 - 199-201. Bernard Dewulf [2/5]: De lezer

maandag 29 april 2024

De lezer is een vreemde soort.
Men hoort hem niet
en denkt dat men hem ziet,

maar waar hij zit is hij niet
en ongehoord
is het leven in zijn hoofd.

Stoor hem dus niet,
hij is er bezig met bestaan.
Komt hij zo terug, weer

het gerucht in waar hij hoort,
luister dan: het lezen
heeft hem anders verwoord.

2013


Vervolg van gisteren.

De lezer schreef Bernard Dewulf als Stadsdichter van Antwerpen voor de opening van een Openbare Bibliotheek en Na de liefde voor het Trouwboekje van zijn stad:

Nu de liefde haar woord geeft,
zullen de jaren haar spreken.
Nu de liefde een gezicht heeft,
zullen de dagen haar tekenen.
Nu de liefde in het licht is,
zullen de uren haar aanraken.
Nu de liefde eeuwig wil duren,
zullen de minuten haar maken.


Collega-dichter en generatiegenoot Charles Ducal schreef voor Licht dat naar ons tast het nawoord. Ik citeer:
Op het Schoonselhof in Antwerpen, waar zijn urn begraven is, is op de marmeren steen met zijn gedicht De doden een plaatje aangebracht: Bernard Dewulf dichter 1960-2021. Hoewel hij duizenden bladzijden proza schreef en nog geen honderdvijftig gedichten. Niet schrijver, een vermelding die zijn hele oeuvre zou omvatten. Dichter.
Afgaande op de verkoopcijfers mag men aannemen dat van de duizenden die zijn columns lazen in de krant, maar een klein aantal zich ooit over die drie dunne boekjes met gedichten heeft gebogen […]. En toch herkennen ook die duizenden in dat ene woord op de steen hun schrijver. Want hij was altijd dichter, ook in zijn proza. Een typering van zijn werk die vaker is gemaakt en terecht. Waarbij ik me afvraag: als iedere bladzijde het werk is van een dichter, hoe verhouden zich dan de ‘echte’ gedichten tot de rest? Hun geringe aantal en de afstand in publicatietijd kunnen de indruk wekken dat de schrijver zich maar af en toe met gedichten bezighield. Naast het andere werk. Een indruk die een schromelijke onderschatting zou zijn. De gedichten zijn het hart van het hele oeuvre.
Wie de schrijver Bernard Dewulf werkelijk wil leren kennen, moet de gedichten lezen. Alleen in zijn poëzie was Bernard uitsluitend ‘bij zichzelf’. Alleen daar komt de grond van zijn werk bloot te liggen. Wat in het proza af en toe opduikt als een signaal uit de ondergrond naar de bovenwereld, waar de columnist en essayist de lezer innam met zijn unieke kijk op de dagelijkse werkelijkheid of het werk van een schilder, is in de poëzie de essentie. Die grond is er een van diepe existentiële twijfel. 
In een van zijn laatste columns […] schreef Bernard:
Ik ben ongegrond. […] Hoe dat komt, vraag ik me nu al jaren af. […] Waarom is de ene gegrond en de ander niet? Het verschil tussen beton en drijfzand. Moed en moeras. […] Ik zou […] eindelijk graag eens kunnen vragen aan iemand […] naar de oorzaak ervan. Van het ravijn in mij. Het zinkgat. De holte? Maar tot wie of wat moet ik me dan precies richten? Ouders, genen, omstandigheden, toevalm pech? Of gewoon tot mezelf? Tot de dagelijks sprakeloze, grijnzende, alleen maar weerspiegelende spiegel? De grote onbekende. Die ik herken. 
Een eenzaam en slopend gevecht. In het gedicht De slapeloze […] ademt die eenzaamheid in elke regel. Men is alleen met de schimmen van zijn verbeelding, met de zwaarte van zijn bestaan, met de vreemde klank van zijn eigen naam die men herhaalt als een bezwering.


De slapeloze

De slapeloze waakt in kamers vol schimmen.
Met muggenpoten raakt hij zijn ogen aan,
in zijn liezen keert oud zweet terug.
Alleen de slapeloze ziet in de nacht:

waar kinderen tegen vuurtorens vliegen,
vreemde gasten het gras lopen te maaien,
waar de buren door de muren ademen,
waar niemand is waar hij dagelijks bestaat.

De slapeloze verzamelt alle gedachten,
hij denkt voor duizend insecten,
in zijn benen schuren kiezelstenen.
De slapeloze ligt als een gewicht op wacht,

zijn lichaam draait hem mee in de uren.
In zijn laken hangt al de lucht van de dag,
aan de gordijnen brandt langzaam de maan.
Alleen de slapeloze herhaalt 's nachts zijn naam.

2018

Archief 2024