Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 15 - 180. Willem Wilmink: Tilligte, vroeger

vrijdag 19 april 2024

Een vader fietst door 't boerenland
in de vroege ochtendmist
en hij heeft achterop zijn fiets
een kleine houten kist.

Daar ligt de nieuwe wereld in
waarop hij had gehoopt:
zijn zoontje dat gestorven is
voordat het werd gedoopt.

Vader begraaft het kereltje
in ongewijde grond.
Daarboven lopen Onze Heer
de tranen langs de mond.

2004


In zijn vaste rubriek in Onze Taal (2023-1) schrijft Guus Middag over dit gedicht van Willem Wilmink (1936-2003); het maakt deel uit van het pas in 2004 gebundelde ‘nagelaten werk’. Enkele citaten:

Hier volgt een gedicht over een vader die zijn zoontje moet gaan begraven. Het kind is meteen na zijn geboorte gestorven, nog voordat het gedoopt kon worden. Volgens de regels van de kerk mag het daarom niet op het kerkhof worden begraven. De vader moet maar ergens een plekje zoeken daarbuiten, ‘in ongewijde grond’. 
Het is een aandoenlijk tafereel. Zie de bedroefde vader, in zijn eentje, door het mistige boerenland op zijn fiets, met het kleine kistje achterop. Denk aan het kind dat nauwelijks heeft mogen leven en nu alweer afgevoerd wordt en dan ook nog eens naar een achterafplek. Hij hoort er niet echt bij. Wie niet gedoopt is, komt niet in de hemel.
De tranen springen je in de ogen als je het leest. De dichter laat, verrassend, niet de vader van de jongen huilen, maar God de Vader die het allemaal van boven bekijkt. Hij kan blijkbaar niet ingrijpen bij deze hartverscheurende gang van zaken. Hij ziet hulpeloos toe – en breekt. […]
Toen ik het [gedicht] voor het eerst las, vond ik het een sentimenteel geval. Net iets te zielig allemaal. […] Maar later ging ik er anders naar kijken. Het zou een waargebeurd verhaal kunnen zijn. Misschien had Wilmink vroeger in het Twentse dorp Tilligte zoiets horen vertellen of met eigen ogen gezien. Zo vreemd was het tafereel nu ook weer niet. Iets vergelijkbaars had zich immers, voor mijn geboorte, in mijn eigen familie afgespeeld. Ook in Twente, in het boerenland tussen Stepelo en Beckum. Daar moesten mijn ouders in de jaren vijftig een zoontje begraven Hij was vijf maanden oud toen hij overleed. Hij was wél gedoopt. Hij kreeg een plekje op het kerkhof van Beckum. 
Er is nooit veel over gepraat. En nu weet niemand meer hoe dat er toen aan toeging. Het is mogelijk dat mijn vader, timmerman, zelf een kistje voor zijn zoon timmerde. Misschien zijn ze hem wel op de fiets gaan brengen; het was dichtbij en een auto hadden ze niet. ‘Kleine Johan’ werd in een hoek van het kerkhof begraven, bij de andere kindergraven, zonder eigen steen, want daar was geen geld voor…

Archief 2024