Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 15 - 178-179. Simon Carmiggelt [3/3]

donderdag 18 april 2024

Carrière

Met verzen is hij indertijd begonnen.
Hij vond haar lichaam net ‘een lenig dier’
en kersenbloesems hing hij voor de sier
altijd onder zijn manen en zijn zonnen.

Zijn bundel hebben ze die prijs gegeven,
weet je nog wel? Zijn kuif stond in de krant.
Toen werd hij letterkundige van Nederland.
Dat wou hij per se zijn, zijn hele leven.

Maar twee jaar later heeft hij, uit fatsoen,
Corrie getrouwd. Ze had niet opgepast.
Zo’n kind is leuk, maar ’t bindt je vast.
Met dichters moeten kind’ren dat niet doen.

Hij heeft dat baantje bij die krant genomen.
Weet je nog wel? Hij schreef zo goed.
En thuis lag de roman, die ieder lezen moet.
Maar hoofdstuk drie is nooit meer af gekomen.

Dat openluchtspel heeft hij nog bijeengedicht.
Ook zat hij veel in jury’s en besturen.
Hij kon bewijzen dat een lezing lang kan duren.
En op het laatst had hij zo’n zuur gezicht.

En toen hij oud was, wist hij dit alleen:
schrijven, dat is maar spelen met je hand,
hinkelbanen trekken in het zand,
maar een ander loopt er weer doorheen. 

Vrouwen der aarde, hoort mij aan.
Het is uw eeuwig recht, een nest te bouwen.
Welnu, met alle mannen moogt gij trouwen,
maar dichters – laat die jongens gaan.

1956


Nog één keer Simon Carmiggelt. Vervolg op eergisteren en gisteren
De Amsterdamse kroeg leeft ook als lied en daarvoor is de eerste strofe gaan gelden als refrein en moesten de twee gedateerde en daardoor moeilijker zingbare strofen wijken: de vierde (Ik hou zo van de rafelige, oude vrouwen…) en zevende (Ik hou zo van het eenzaam doch omringd…).


De Amsterdamse kroeg

[Kijk en luister hier: Jenny Arean en Adèle Bloemendaal.]

Ik hou zo van een oude, Amsterdamse kroeg, 
die diepe bedstee in het veilig vaderhuis. 
Hier is het 's winters warm en 's zomers pluis. 
Hier krijg je vaak te veel en nooit genoeg.

Ik hou zo van de plompe, Nederlandse mannen
die, ernstig drinkend, diepe onzin zeggen
en met een vage glimlach weten uit te leggen
waarom zij door het leven zijn verbannen.

Ik hou zo van de zware, moedeloze kastelein 
die, met de blik van een verschopte herdershond,
het kleine glas tilt naar zijn grote mond. 
Hij is mijn trouwe vriend – dat móet hij zijn.

Ik hou zo van de rafelige, oude vrouwen,
die voor wat losse centen hier een glimlach kopen
en dan, conspiratief, weer naar hun krotje lopen,
het flesje vol, om verder voort te bouwen.

Ik hou zo van de afgetrapte honden 
die roerloos wachten naast des meesters voet, 
tot hij, uit armoe, weer de straat op moet
met balsem op zijn alledaagse wonden.

Ik hou zo van het fonkelende drinken
en het ‘nou ja’, dat in je hart ontluikt.
Klein wordt de wereld, als ge wat gebruikt, 
omdat de verten in het niets verzinken.

Ik hou zo van het eenzaam doch omringd
zitten te staren naar een tijd die was
en langzaam doodbloedt in het spiegelglas.
Hoor ’t stemmenkoor, dat Willem Kloos bezingt.

Ik hou zo van een oude, Amsterdamse kroeg 
en van het zwijgend met gedachten spelen.
Alleen, het sluitingsuur, voor mij en velen,
komt steeds te laat en altijd weer te vroeg.

1956

Archief 2024