Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 15 - 174-175. Simon Carmiggelt [1/3]

dinsdag 16 april 2024

Femme d’artiste 

Zij loopt hem na met spijt en spet,
als hij in trance zijn gaven zit te melken,
of na veel kroegen eindelijk in bed
van het artiestenfeest ligt te verwelken.

Zij kent zijn vijf verschillende gezichten,
zijn vreugd, zijn woede en zijn dom gepoch.
Hij kan niet veel, dat weet ze wel, maar och…
geduldig luistert ze naar zijn gedichten.

En laat zich wekken ’s nachts, omdat zijn luit
weer iets bijzonders aan de Muze heeft ontwrongen.
Zij wacht tot ’t uit is en zegt ongedwongen:
‘Het is heel mooi Wim, je gaat steeds vooruit.’

Een jurk kan zij niet kopen, want het ongerief
van zijn gestadig dingen naar de erepalm
maakt haar zo arm. Maar in de keukenwalm
ziet ij hem stralend aan – ze heeft hem lief.

1948


Slechts vier keer eerder komt de poëzie van Simon Carmiggelt (1913-1987) aan de orde in deze rubriek: Het is zo jammer, In de trein, Juffrouw Nifterink en Later. Dankzij Nico Scheepmaker de komende dagen weer wat vaker.

De minor poet 

Zijn leven was een stille bundel van één vel.
Zijn dood een kastlijnnieuwtje, nonparel.
Toen hij, verijld reeds, klopte op de hemelpoort
had Amsterdam al nooit van hem gehoord.

Maar d'engel boog voor hem als een chasseur.
‘O ja, meneer, u is terecht bij deze deur...’
In het portaal weerklonken vreugdezangen.
De Penclub had hem nooit zo goed ontvangen.

De dichter dacht: ‘Verdomd, ik mag erin...’
Hij had getwijfeld, maar dit soepele begin
schonk hem bewijs der hemelse gerechtigheid.
‘Straks,’ dacht hij, ‘krijgt m'n werk nog eeuwigheid

en valt mijn bundel, door een drukje op de knop,
Van Vriesland toch nog als een meesterwerkje op.’
Hij zag zich al gedundrukt door Van Oorschot
en mompelde: ‘Ga ik dan niet teloor, God?’

De engel vroeg: ‘Hebt u een wens of een bevel?
Als 't niet te dol is plooien we dat wel.
Een wolk alléén, of liever bij een vriend,
om wiens verscheiden u onmatig hebt gegriend?’

‘Naast Shakespeare!’ riep de dichter ambitieus
tegen de engel, die niet grijnsde om zijn keus.
‘Goed,’ klonk het. ‘Ik zal da'lijk voor u bellen.
Maar wilt u mij die naam dan even spellen?’

1954

Archief 2024