Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 29 - 208. Zbigniew Herbert: De vijf

zaterdag 27 juli 2019

1

’s Morgens worden ze
naar de stenen plaats gevoerd
en tegen de muur gezet

vijf mannen
twee nog heel jong
de overigen in de kracht van hun leven



2

wanneer het peloton
de wapens naar het oog toe brengt
verstart alles opeens
in het helle licht
van het onontkoombare

een gele muur
koud helderblauw
zwart draad op de muur
in plaats van een horizon

dat is het ogenblik
waarop de vijf zinnen in oproer komen
het liefst zouden ze vluchten
als ratten van een zinkend schip

voor de kogel zijn bestemming bereikt
zal het oog het projectiel zien naderen
het oor het stalen suizen registreren
zal scherpe rook de neusgaten vullen
een blaadje bloed het verhemelte beroeren
terwijl de tast verkrampt verslapt

nu liggen ze al op de grond
tot de ogen toegedekt met schaduw
de afmars van het peloton
hun knopen riemen
stalen helmen
zijn meer levend
dan zij die liggen bij de muur



3

ik heb dat niet vandaag gehoord
weet dat niet sinds gisteren pas
waarom dan schreef ik
onbenullige gedichten over bloemen

waarover spraken de vijf
in de nacht voor hun executie

over voorspellende dromen
een avontuur in een hoerenkast
auto-onderdelen
een zeereis
als hij schoppen had
moest hij niet beginnen
wodka was beter dan wijn
waarvan je hoofdpijn kreeg
over meisjes
vruchten
over het leven

en daarom kun je
in de poëzie de namen van Griekse herders gebruiken
de kleuren van de ochtendhemel trachten te vereeuwigen
over de liefde schrijven
en ook
nog een keer
met dodelijke ernst
de bedrogen wereld
een roos
aanbieden 

1957


Tot deze week (als ik dit schrijf, is het donderdag 20 juni) kende ik de Poolse dichter (en toneelschrijver-essayist) Zbigniew Herbert (1924-1998) niet. Maar in zijn de Volkskrant-rubriek Ten eerste, waarin journalist Fokke Obbema in een reeks interviews op zoek gaat naar de zin van ons leven, laat hij op maandag 17 juni dichter-essayist Marjoleine de Vos aan het woord. En zoals elke keer laat hij zijn hoofdpersoon ook een Leestip geven. De Vos schrijft:

Verzamelde gedichten van Zbigniew Herbert, in de vertaling van Gerard Rasch. Herbert dicht over grote kwesties en alledaagse zaken. De wereld wemelt van details, net als zijn poëzie. Als hij tot een ‘zuivere gedachte’ wil komen, denkt hij aan een ‘groot en schoon water’. Maar dan ziet hij een golf ‘met blikjes / hout / een plukje haar van iemand’. Wreedheid en domheid ziet hij in de wereld, maar ook schoonheid. Heldere toegankelijke poëzie.




De bundel, in 1999 – een jaar na zijn dood – verschenen bij De Bezige Bij, was snel gevonden en het gedicht van vandaag ook. In zijn uitgebreide nawoord schrijft Rach daarover: 

Al in 1957 verscheen Herberts tweede, omvangrijke bundel, Hermes, de hond en de ster. Het was inmiddels duidelijk dat er een dichter was opgestaan die zich niet aan de werkelijkheid wenste aan te passen. Daarvan getuigen zowel het inleidende gedicht Doop als de twaalf afsluitende gedichten waarin hij afrekent met zowel het literaire conformisme als de onderdrukking van de jaren van het stalinisme; het laatste gedicht is een hulde aan de in 1956 in opstand gekomen Hongaren. In het gedicht De vijf vraagt de dichter zich af waarover de vijf mannen die op de binnenplaats van een gevangenis worden geëxecuteerd (zoals dat in de jaren van het stalinisme gebruikelijk was) hun laatste nacht gesproken kunnen hebben. Waarschijnlijk over heel gewone dingen. Het leven. En de dichter concludeert: en daarom mag je / in de poëzie de namen van Griekse herders gebruiken / de kleuren van de ochtendhemel trachten te vereeuwigen / over de liefde schrijven / en ook / nog een keer / met dodelijke ernst / de bedrogen wereld / een roos / aanbieden. Zoals de criticus Jan B?o?ski onderstreepte: niet ondanks alles, maar daarom. En hiermee kiest Herbert een geheel andere weg dan zijn tijdgenoten, die er de voorkeur aan gaven de lelijkheid en verwoesting, de vernietiging van de cultuur en de nivellering van alle waarden te beschrijven; niemand had het lef de wereld een roos aan te bieden, en zeker niet met dodelijke ernst. Rózewicz had zich kort daarvoor nog afgevraagd: kun je schrijven / over liefde / wanneer je de kreten hoort / van de vermoorden en onteerden. Ook Wislawa Szymborska, die men beslist niet van een voorliefde voor het lelijke kan betichten, kwam in Roepen naar Yeti (1957) nog niet verder dan het verwoorden van haar teleurstelling ten aanzien van de communistische utopie. Voor Herbert was het daarentegen evident dat de mens juist daarom schoonheid toekwam, omdat hij leed. En de schoonheid schiep en ervoer doordat hij leed.

Wordt vervolgd.

Archief 2019