Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 15 - Willem Elsschot: Bij het Doodsbed...

maandag 16 april 2018

Bij het Doodsbed van een Kind

De aarde is niet uit haar baan gedreven
toen uw hartje stil bleef staan,
de sterren zijn niet uitgegaan
en 't huis is overeind gebleven.

Maar al 't geklaag en dof gesnik,
zelfs onder 't troostend koffiedrinken,
het kon uw stem niet op doen klinken,
noch licht ontsteken in uw blik.

Gij zult wel nimmermeer ontwaken,
want gij bleef roerloos toen de trap
zo kraakte bij de stille stap
des mans, die kwam om toe te maken.

Ziet, lieve menschen, 't is volbracht.
Wat gaan wij doen? Wij konden bidden,
dan blijf ik nog wat in uw midden,
gij krijgt toch wel geen slaap vannacht.

En heeft een uwer een ervaren
en hooggeleerd en vruchtbaar brein:
hij zegge mij of 't waar kan zijn
dat haar de wormen zullen sparen.

1908


Eindelijk weer eens Elsschot. Dit naar aanleiding van het verschijnen van de bundel Willem Elsschot. Dichter, waarin alle (22) verzen zijn verzameld en worden toegelicht door 25 Vlaamse kenners onder aanvoering van Koen Rymenants (gepromoveerd op het proza van Elsschot) en Carl de Strycker (directeur Poëziecentrum en hoofdredacteur van Poëziekrant).





Over bovenstaand gedicht schrijft Hans Vandevoorde (onder meer hoofddocent Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit Brussel). Die begint met te vertellen dat Het huwelijk Elsschots enige gedicht is dat niet iemand aanspreekt. Bijna de helft van zijn gedichten zijn (alleen al volgens de titel) opgedragen aan of gesproken tot iemand, terwijl ook andere een aanspreking verraden.
Elsschot was dan ook een romancier die – als aanvulling op zijn proza –  gelegenheidsgedichten schreef. Of, om Vandevoorde te citeren: Elsschot had die aanleiding van buiten als brandstof nodig om zijn dichterlijke motor op gang te brengen; een rasdichter was hij immers niet. Vooral door uiterlijke omstandigheden werd hij aangezet tot dichten.

Familie speelt in Elsschots poëzie een grote rol. Vijf gedichten gaan over zijn moeder, eentje over zijn eigen vrouw en eentje over het huwelijk van een niet nader genoemd paar. Ook aan Bij het doodsbed van een kind ligt een familierelatie ten grondslag: een bijna negenjarig nichtje.

In de eerste drie strofen richt de dichter zich tot het gestorven kind, in de laatste twee tot de familie. Het is een gedicht in jamben en alleen de eerste regel – De aarde is niet ui haar baan gedreven – bevat vijf in plaats van versvoeten. Jos van Oorschot zette dit gedicht 45 jaar geleden op muziek voor een liedprogramma dat wij samen brachten en liep daar toen ook tegenaan. We zetten de muziek pas na de eerste woorden in. Vandevoorde: Hij verlengt als het ware de duur van de baan van de aarde.

Nadat hij in drie strofen heeft beklemtoond dat de dood onomkeerbaar is – de sterren zijn niet uitgegaan, 't geklaag en dof gesnik […], kon uw stem niet op doen klinken, noch licht ontsteken in uw blik en gij bleef roerloos [..] bij de stille stap des mans, die kwam om toe te maken – verlegt hij in de vierde strofe de aanspreking dus van rechtstreeks tot het kind naar de achterblijvers: lieve menschen, die waken en bidden. De verteller hoopt dat er iemand onder hen is - een ervaren en hooggeleerd en vruchtbaar brein – die kan zeggen of 't waar kan zijn dat haar de wormen zullen sparen. Want bij de dood hebben zij zich nu neergelegd, maar bij het vergaan van dit kinderlichaam nog niet – althans de ik-persoon niet. Die hoort zelf tot de wakenden, want ook hij hoorde immers dat de trap zo kraakte.
Hans Vandevoorde: Hij wordt een figuur in hun midden. Tegelijk is hij een aussenseiter omdat hij […] niet gelooft in een hiernamaals en vragen heeft over de wijze waarop een kind voortleeft na zijn dood. Hij alleen beseft wanhopig dat het lichaam in de kortste keren ten prooi zal vallen aan de wormen, zoals elk dood lichaam. Wie hier sterft, is dus niet alleen het kind, maar ook een beetje de dichter.

Archief 2018