Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 6 - Sasja Janssen: Happy

donderdag 15 februari 2018

Naar Roemenië moest ik, om de stuifwolken van koren
op de wegen, verliefde kleur voor bijen en horzels
ik vroeg waarom, het is daar de heet gewassen hemel
omdat je er nooit weer komt, zoveel weet jij wel.
Thuis leg ik het ruwe kleed van S?pânta onder de jachttafel
waaraan ik met blijven zitten begin.

Hier veel kauwtjes op klapperende afspraken
ze vliegen in patronen en twijfelen zelden, als de zon ze
zwarter maakt, blijven ze stil, met pincetbekjes open.
Hoe kiezen ze de liefde voor één andere kauw, hun veren
graven hetzelfde de lucht wrakkig? Droevig maakt het
dat denken in mensen in dierenkoppen.

Ik ben een twijfelaar, maar een van de meest zekere
want de dingen worden pas precies in mijn handen.
Mijn tengels hoeven geen oog, zo weet ik zeker
dat ik doodga met de zon. Wanneer hij doodgaat?
Over vijf miljard jaar. Over je dood heen regeren is een zonde
over de zon ook. Ik hoor je wel.

Mijn linkerarm vergat ik uit het huwelijkse huis
de neushoorn van Dürer bleef boven ons staalzwarte bed.
Wat de tekenaar lukte zonder het schubdier ooit maar
gezien te hebben, mislukte in mijn eigele kamers.
Mijn man, mijn zoon, wat ik ook schreef, ze bleven weg
en ik haalde mijn arm op die er de pest in had.

Geen groot probleem is het, al zijn de problemen
slecht te overzien, maar zolang mijn zinnen happy worden
zoals John Austin me leerde, doen mijn pennen het
nog, zelfs daar in de spugende zon. Wist je dat Austin
meer praatte dan hij schreef? Wat kan het je schelen en
je bent er toch.

Balkons, repeterende uitgebouwde kamers, schoorstenen
Morandi was hier. Een Afrikaanse gebruikt haar dunne
balkon als kledingkast, mijn buurman jaagt de duiven
angst aan met drie kraaien die Walpurgisnachten voor mij
opvoeren, ik taxeer de mensen, maar doe hun geen recht
moet ik?

Kun je iets begrijpen wat je niet kunt noteren, omschrijven
uitleggen, verklaren? Bijvoorbeeld dit: dat die vlier alleen
bestaat als ik hem zie. Geloof ik de oude buurvrouw
als ze zijn witte tuilen brengt die snel bruin worden
omdat ze hun afkomst vermommen? Witte Fernanda
want het is zondag, tot op haar aderen wit.

Stil even, als onze taal happy is, dan ook onze daden
of is het juist andersom? Ja, als onze daden happy
zijn, dan onze kauwen, onze bomen, onze doden
jij en ik, geen ons is ons teveel. Natuurlijk hebben we
genoeg mankop voor vergetelheid, zo ken ik je weer.
Wat trillen mijn handen?

In Roemeense rokken huilde ik, om het zure stof
de arme Roma, de kettinghonden, om wat jij zingt over
een meisje in het land van citroenen waar ze door haar eigen
hand stierf, om Mignon, haar naam als van een supermarkt
waar de citroenen nauwelijks rimpelen en je ze kunt eten
zonder dat je tong krult, bijna onbeleefd.

Als altaarschellen, de bellen van de koeien, rinkelend tegen
de tinten groen, de schel drukte zachtjes op je lendenen
je blaas, ze pisten erbij of verdwenen in nevel na hagel
bij hitte. Is de zondvloed nou al geweest of moet ik daarvoor
teruggaan? De wereld maak ik gelijk met de taal, wat
verwacht je anders van mij?

De letter ‘n’ is mijn vader (zijn tengere benen die van jou)
want de vorm is een daad, een wiskundig programma
kan berekenen van wie een gedrukte tekst i. Is één woord
een te kleine beweging? Vogelvrij, zonder eigenaar?
Met één letter kun je ontsnappen, maar met mijn dood
verdwijnt mijn vader als ‘n’.

Je wilt de voorwaarden weten, dat bederft alles. Als happy
deugdelijk is, gelukkig noch ongelukkig, niets ontsnapt
of over het hoofd wordt gezien, jij er bent zoals lakens op de bleek
zich spiegelen naar het licht. Ik verzin niks, als dat het is.
Je gelooft me best, maar eerst strekken we ons uit in elkaar
zonder katoen.

De bomen, een vlier, een kastanje, nog een naamloze
grote, een paar kleintjes ervoor waar mijn zicht stopt
ik at er mijn enige lauwerkrans, voor de vuist weg
in grote en kleine stukken, net wat mijn handen wilden.
Wist je dat Judas zich ophing aan een vlier, wie zegt me
dat het niet die boom daar is?

Vaak kleine vuren in de binnentuinen, je hoort ze
als van ver, gordijnen geweven uit matte regen of een bui
die net voorbij is en laatste klapjes uitdeelt. Ik wil je horen
waar de Agneskerk haar ballen tegen elkaar klinkt, waar de wolken
grijnzen met vuurtanden, kom dan voor mijn mos
in de oksels van mijn muren.

Darwin zegt dat ik huil enkel om mijn ogen te smeren
ik word er goed in, zorg voor genoeg zout en vocht.
Ik moet in mijn kracht gaan zitten. Waar haal je die zin vandaan?
Mijn meubels zijn te vers, geen huid gewend, hier is alleen
vocht en droogte. Onder mijn jachttafel ruiken
de vossenkoppen drift.

Toek ik kleiner was, leerde ik dat alles daad is, toen
Ik daarvoor nog kleiner was, was de daad mij. In de bergen
van Ruc?r lag een dood hondje met brede bek en mager
witgekookt lijfje, zijn maag leeggegeten. Het is te weinig
keren doodgegaan om happy te worden, net als ik
vraag ik te veel?

Jij zegt dat de hele santenkraam uit ons bestaat.
Beloer de kauwen, ze wringen zich paar na paar door het gat
van hun verblijf, herhaling is iets van ons, houd ze eens beter
uit elkaar: het zwartblauw, het loodzwart, het ijzer.
Of ik kan stoppen met praten over kauwen. Ik zie je altijd dor
mijn vingers.

En wat mijn handen nu doen. In het midden zijn ze waar Venus
licht overheeft, ik stuiter de woorden uit mijn zinnen over de harde
lucht als over een vijver.
Had ik zes voeten, ik liet de vossen los voor mijn jacht
had ik zes woorden, ik leefde zes levens en het was genoeg
voor alle keren erna.

2017


Ik keer nog even terug naar de bundel Happy van Sasja Janssen (zie hier en hier). Dit naar aanleiding van een interview in Het Parool (op 2 februari). Ik veronderstelde al dat er privéleed was, zoals allesbehalve Happy vanwege een gestrand huwelijk. In Het Parool vertelt zij:
Ik was net gescheiden van mijn man… Ik kreeg kanker… Bij mij gaat het ook altijd over hoe grip te krijgen op het leven, op mijn eigen leven, Hoe moet ik leven? […]
Ik kwam het woord happy tegen en ik ergerde me daar ontzettend aan. Happy wordt ook vaak zomaar gezegd. Je kunt het op veel manieren inzetten en daarom is dat woord ook zo leeg als je het uitspreekt. En ook aanverwante woorden als happiness en mindfulness en termen die daar weer bij horen als ‘dat moet je loslaten’ of ‘je moet in je kracht gaan zitten’ die mensen te pas en te onpas uiten. Ik was mijn kracht kwijt en ik dacht: hoe krijg ik die kracht terug? En wat is dat eigenlijk: happy? Ik ben helemaal niet happy. Mijn taal gaat mij weer die kracht geven. En ineens dacht ik aan de taalfilosofie van John Austin, waarin het woord happy voorkomt. Een taaluiting is happy wanneer zij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Taal als daad, handeling. Dat is die drift. Positieve agressie. […]
Ze vraagt zich ‘in godsnaam’ bij elke bundel weer af wat ze moet zeggen, hoe ze het moet zeggen, in een ander idioom, via een andere wereld, want ze wil niet in herhaling vallen. Daarom is ze ook zo leeg na elke bundel.
“Een worsteling is het, want ik ben niet iemand die verhalen in haar hoofd heeft. Zo van: ik moet dit kwijt, ik wil dit op papier zetten. Ik ben geen verteller. Een nieuwe bundel moet ontstaan. Dat is gedoe. Ik lig dan stil en daar hoiud ik niet van, Ik wil bezig zijn, het is fijn om te maken, te prutsen. Liefst ergens middenin.” […]
Ze schreef het gedicht Happy als eerste, het staat in het midden. Een lang gedicht, wat nieuw is in de poëzie van Sasja Janssen.
“Het is een andere vorm, ik wilde af van een gedicht per bladzijde, dat je met één blik kunt overzien. Daar had ik geen zin meer zin, ik wilde onderzoeken wat die lengte me zou opleveren. Het was spannend om te doen, met een verhaallijn erin. En lastig, in een langer gedicht geldt een andere wetmatigheid. In een korter gedicht hangt elk woord en elke komma heel erg samen. Een langer gedicht geeft je meer vrijheid.”
“Maar het moet geen verhaaltje vertellen worden. Daar heb ik een hekel aan. Ik  geloof ook niet zo in verhalen vertellen. Het moet poëzie blijven. Dat er iets raadselachtigs in zit. Er moet iets gebeuren, het moet niet alleen mooie taal zijn. Ik heb een hekel aan mooie-taalgedichten. Of ontroerende poëzie. Daar kan ik echt kwaad om worden. Hou toch op met die stomme ontroering. Ontroeren is helemaal niet zo moeilijk. Poëzie moet meer brengen. […]
Jansen vindt dat de lezer ook niet meteen haar poëzie hoeft te doorgronden. “Voorheen, als ik hoorde dat men mijn gedichten niet begreep, dacht ik dat het aan mij lag. Dan zei ik: je moet ze heel snel lezen, dan blijft er vast wat hangen. Nu denk en zeg ik: misschien moet je even wennen aan mijn wereld. Nee, ik ga geen handleiding geven om mijn poëzie te lezen.”
Een gedicht moet geen puzzel zijn. […] “Het is vreselijk als dichters een gedicht als een puzzel schrijven. Ik schrijf niet om raadselachtig te zijn. Ik schrijf om helder te zijn. Waarom schrijf je dan niet op wat je bedoelt? is wel eens het verwijt. Ik heb verdriet bijvoorbeeld. Maar dan staat er niets. Dan ontstaat er geen verbeelding. Het moet er zo staan zoals ik het heb opgeschreven. Met die en die beelden en zo bedoel ik het. De lezer mag ermee doen wat hij wil. Maar mijn gedicht is happy als het beeld en betekenis bij een ander oproept.  

Archief 2018