Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 35 - George Groot: Cimetière

maandag 03 september 2018

[Beluister hier]

Twee vrouwen zaten voor me in de bus 
Met nette permanenten donk’re kleren 
Ze zaten met elkaar te converseren 
De een sprak over 't kleinkind van haar zus 
De ander had margrieten in een krant 
Vanmorgen vroeg geplukt uit eigen tuin 
Ik zag bij hen vergeleken heel erg bruin 
We reden door het Franse platteland 

Ik kon ze maar ternauwernood verstaan 
En wilde eig’lijk wel hun reisdoel weten 
Maar ja, bij Fransen kun je dat vergeten 
En bovendien: wat ging het me ook aan 
Ineens was daar hun halte, cimetière 
Begraafplaats dus en daar stapten ze uit 
De bus trok alweer op met veel geluid 
Ze liepen naar de poort, zonder misère 

Gewoon een plastic tasje in hun hand 
En vast met een verdriet dat al gewend was 
Verlies dat al aan iedereen bekend was 
Er was dus eigenlijk weinig aan de hand 
Alleen ik voelde plots de tranen komen 
Om wat ze gingen doen: een graf verzorgen 
Ineens was daar mijn woede, diep verborgen 
Dat is me door die schoften ook ontnomen: 

Gewoon een beetje zitten aan ‘t graf 
Natuurlijk dat van Mamma en van Vader 
Men wiedt het onkruid en geeft planten water 
En sopt zo af en toe de steen es af 
Een beetje denken aan zoals het was 
Zoals we vroeger om de tafel zaten 
Voordat we alles achter moesten laten 
Men voelt de pijn en knipt het hoge gras 

O ja, ik ben ook wel kaddisj gaan zeggen 
Daar op die plek waar ze toen zijn vermoord 
En dat zal God ook best hebben gehoord 
En je mag van mij nog honderd kransen leggen 
Maar ik wil in het voorjaar met zo'n doosje 
Zo van de kweker vol met balsemienen 
En die dan poten en een beetje grienen 
En zeggen: Nou, zo moet het weer een poosje 

'k Heb mij eraan gewend te accepteren 
Dat het toch nooit te accepteren is 
Ik praat niet eens meer over het gemis 
Het heeft geen zin mezelf steeds te bezeren 
Maar toen daar in die bus deed het toch zeer 
Dat ik geen plek heb waar ik zeggen mag: 
Dag schatten, over een tijdje kom ik weer 
Ik denk aan jullie, bijna elke dag

1995


Ik blijf nog even bij George Groot.



Dit lied schreef hij voor de theaterproductie
Tip Top, waarover ik (op 4 november 1995) in Trouw schreef. Ik zal niet vaak zo lovend zijn geweest als hier en neem de recensie daarom in haar geheel op:

De voorstelling Tip Top, die donderdagavond in première ging in het Amsterdamse theater De Kleine Komedie, is een eerbetoon aan het joodse aandeel in het Nederlandse amusement. Maar zij biedt méér. De productie koppelt prachtrepertoire uit en over dat verleden aan een indrukwekkende presentatie door vier topartiesten van de huidige en toekomstige cabaretgeneratie. Dat maakt Tip Top tot literair-muzikaal theater van de allerbeste soort.

Aan het einde van de eerste helft vertolkt Remco Vrijdag het bekende Louis Davids-nummer Sally met de roomijskar. In de tweede strofe zingt hij: “Natuurlijk gaat het goed in een tijd van overvloed; de mensen zijn dan reuze tolerant. Maar worden banen schaarser, de kabinetten paarser, dan zeggen ze: Wat vol toch is dit land.” Het is een van de weinige keren dat Tip Top-auteur George Groot de vrijheid nam een bestaande tekst te actualiseren. Op andere momenten verbindt hij verleden en heden door klassiekers van joodse dichter-zangers als Louis Davids, Eduard Jacobs en Johnny & Jones af te wisselen met gezongen en gesproken teksten van onder anderen Judith Herzberg, Ischa Meijer, Willem Wilmink en vooral zichzelf.

De aanpak die Groot en regisseur Ruut Weissman hiervoor bedachten, is vormelijk en inhoudelijk bijzonder. De voorstelling begint met een scène waarin Vrijdag vertelt, dat Lucretia (van der Vloot) en hij vaak op bezoek gaan bij 'tante' Jenny Arean en 'oom' Joost Prinsen. Ook nu zijn zij er. De tafel is gedekt, want Prinsen heeft deze avond uitgeroepen tot Seideravond. Hij is dan wel niet joods en de echte Seideravond heeft pas over een paar maanden plaats, maar hij hecht eraan de geschiedenis levend en de joodse traditie in ere te houden. Vervolgens verplaatst de situatie zich naadloos naar de vooroorlogse bioscoop Tip Top. Dan houdt Joost Prinsen de eerste van enkele monologen over de toenmalige joodse amusementsgeschiedenis en zij vertolken afzonderlijk en gezamenlijk een aantal entr'actes, zoals de zangers en conferenciers die indertijd in datzelfde Tip Top ten gehore brachten.

Het eerste deel van Tip Top handelt met name over de geschiedenis van het joodse amusement van vóór de oorlog; de tweede helft over de 'beschadigde joodse mensen' die de oorlog overleefden. Ook dit deel is allerminst gespeend van humor, zoals onder meer blijkt uit een komisch geraffineerde Sam en Moos-sketch. Maar de ernst overheerst hier toch. Lucretia van der Vloot zingt dan op beklemmende wijze Groots lied Joodse vrouw. Ook declameert zij zijn op haar lijf geschreven monoloog over hoe het is om een Surinaamse in Nederland te zijn: te Nederlands volgens de Surinamers, te Surinaams volgens de Nederlanders, maar in het reine met zichzelf. Dit vanuit haar opvatting: 'Ook wij waren slaven, maar nu zijn we vrij.'

Met die woorden overbrugt zij verleden en heden en begin en eind van de voorstelling. Ze wijzen rechtstreeks terug naar de Seideravond, wanneer ook de joden die woorden spreken. Op diezelfde Seideravond blijft één stoel uitnodigend leeg voor de welkome profeet die de komst van de Messias kan komen aankondigen. Maar in haar monoloog veralgemeniseert Lucretia van der Vloot ook die symboliek door te zeggen: 'Er is genoeg plaats voor ons allemaal. Wees dus welkom en schuif aan.' Daarmee neemt de voorstelling, net als in Groots aanpassing van het lied Sally, gezond stelling tegen huidige, a-tolerante tendensen op het gebied van vreemdelingenbeleid.

Het initiatief tot Tip Top kwam van het Joods Historisch Museum. In het kader van het eeuwfeest van het Nederlandse cabaret, gaf het aan regisseur Ruut Weissman de opdracht een theatervoorstelling te maken over het joodse aandeel in het Nederlandse amusement. Hij wist dat er méér dan een hommage uit te halen was, wanneer hij het goud in handen zou nemen dat hij vermoedde in zijn samenwerking met auteur George Groot en met zangers-acteurs als de ijzersterke 'oude rotten' Arean en Prinsen en de talentvolle nieuwkomers Van der Vloot en Vrijdag.
Maar ook de keuze voor het voortreffelijke muzikale trio met Martin van Dijk (piano), Simon Planting (bas) en Wilma Thalen (viool) pakt prachtig uit, evenals de sobere, maar effectieve belichting van Reinier Tweebeeke, de decors en kostuums van Peter Oskam en de sterke ensceneringen van dramaturg André Veltkamp. De produktie Tip Top doet haar naam werkelijk alle eer aan.

Archief 2018