Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 32 - Annemarie Estor: Global Underground

donderdag 16 augustus 2018

Ik ben gegaan.
Voorbij de Villersstraat,
voorbij de Verbrande Brug Noord.

Ergens hoorde ik tatoeëerders tatoeëren.
Ik zag een man met een zonnebril in een nachtclub.
Ik zag een man een mond vol witte vlokken kotsen.
Ik zag de pestmeesters.
Ik zag pijnlijke vrouwen op goedkope schoenen.
Ik zag mensen met opgehoopte vochten onder hun ogen.
Ik zag een vakkenvuller met een winkeldievenblik.

En ik zag feest.
Ik zag een fuivig en druizig festijn…

Een jongen met een kuif en een smile
nam me mee underground
waar glitterbollen, cocktails,
basterdvloeken en epileptische flitsers
jonkheden en speelduiven tot vernooide
onbesuistigheden explodeerden:
de wuftste teven, de meest fantastische loeriassen,
hun schaambenen gingen tegen gulpen,
wervelkolommen werden losgewerkt,
haardossen gevierd, er werd beestig getwist
met tietjes in topjes, koppels klommen in mekaar op
als langs lianen en geblondeerde koninginnen
dromden dwarsdrijvend rond spierkanonnen
in hun scheurende spaghettibandjes, ze kregen
maanvlekken op hun blote halzen,
hun rookmonden en brute dronkogen
dorstten naar fans en coolers,
en mijn hoornvlies barstte los
en al wat ik dacht te weten tolde
als een wemelende meute gigabytes,
microchips en glimwormen
door mijn ruw geopende breinvensters,
en nu wist ik zeker:
telkens als ik meende te leven in Orb
stuitte ik op Orb.
En Grout is geen Grout,
het is het is het dak van de Global Underground,
het zijn de kerkers waar connecties zich vermenigvuldigen,
de real-time clocks in overdrive,
waar een Nieuwe Komst wordt voorbereid!

2018


Annemarie Estor (in 1973 in Limburg geboren, maar woonachtig in Antwerpen en in Aragon) schreef Niemandslandnacht, poëzie met als ondertitel Een crime-Poem. Lees je de achterflap, weet je al genoeg:

In Niemandslandis weinig echt wat het lijkt. 
De stad Orb-e-Grout is in tweeën gesneden. Niemand mag van Orb naar Grout of omgekeerd. Op een dag ontdekt Pili dat er een complot bestaat. 
Ze wordt ontvoerd door een juffrouw met een motorfiets en een toverlantaarn en maakt kennis met haar broer die bleef leven nadat hij werd geaborteerd. Maar wat heeft dat oude echtpaar dat in een tent onder een viaduct het tabernakel van Sint Servaas bewaart, hiermee te maken? En waarom kloneert een hersenonderzoeker mensen in een verlaten lab?  

Nieman
dslandnacht is een weelderige wereld van extremen. Exotisch, maar vaak ook akelig herkenbaar.


In De oksels van de bok (2012) liet Estor een jonge, stapelverliefde vrouw afdalen in het rioolrijk van de charmante sater Izem: half mens, half dier, half aards, half hemels. Die krijgt haar volledig in zijn macht. In Dit is geen theater meer (2015) schetst zij de chaotische, ontwrichte maatschappij op weg naar een catastrofe. Het laatste gedicht heet dan ook Het eind komt eraanbriesend in de regen, met geweldige vrienden en grijnzende vuurhaken, met geklop op holle grond, met het spog van eeuwen! Met kolossale kerels die de spatten hoog in de liezen hebben, met verkleumde vingerkooien, kyrie eleison!

Ook Niemandslandnacht heeft alles in zich van een catastrofe, want hier is iedereen de controle behoorlijk kwijt. De techniek heeft de macht overgenomen van de mens, die vierentwintig uur per dag wordt gecontroleerd aan de hand van haar of zijn code, de Orb-ID. Orb is een stad. Nou ja, een stad: een lichtende kroon, een roemrijke koepel, mythisch rijk.
Schrijven met de hand is er verboden (al trok Roza zich daar niets van aan), net zoals religie. Het symbool daarvan – de witte duif – wordt daarom zonder pardon uit de lucht geschoten (al verbergt Pili er eentje in haar schooltas).

Pili is de hoofdpersoon, Roza is haar moeder - al blijkt dat niet te kloppen, want Niemand heeft een moeder, zegt Pili voorspellend - en Valerie is haar lerares Engels – Estors oude beroep. Valerie motorfietst Pili in de zijspan naar haar verleden. Daarvoor moeten ze naar de verboden plaats Grout, de andere helft van de vroegere plaats Orb-e-Grout. In Orb is alles gesystematiseerd; in Grout heeft de natuur het voor het zeggen: Systeembeheerders telen tijm en steranijs, beleggers kruisen cox’s orange pippins met elstars. Daar ontmoet ze Vito, haar broer, voortgekomen uit Roza’s romance met de wellustige Grouter Radu: Hij duwt zijn wapen in mijn buik, keert me om, perst zijn romeinse kaars in mijn naad.
Als de techniek de zwangerschap registreert, keurt die de betrekking van Roza en Radu af en dwingt haar tot een abortus. Maar het medische afvalvlees wordt door een Indiaas koppel, te weten fakir Rafraf en zijn vrouw Douz, toch tot levende baby opgekweekt. Dat is dus Vito, waarna blijkt dat ook Pili via hen is ontstaan: Hij heeft jou, Pili, toen jij nog loscellig was, in een perischaaltje neergelegd.

 

Het zal mijn lezers nu al duizelen en nog geen kwart is verteld. Van de personages noch de gebeurtenissen noch de thematiek en Estors beweegredenen. Die moeten zeker te maken hebben met de ontwikkelingen op medisch gebied (zoals experimenten met menselijk weefsel) en in de techniek (die steeds meer van ons overneemt). Oftewel: de keerzijde van de vooruitgang. Een ethisch misdaadverhaal in poëzie. Heel bijzonder.

Archief 2018