Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A t/m K) en 2024-2 (L t/m Z), 2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 16 - Esther Jansma: De val

maandag 17 april 2017

We kruisten de Styx.
De veerman lag dronken in zijn schip.
Ik hield het roer en we zonken als stenen.

Water bestaat als de aarde
in lagen, transparante linten, glanzende strata
van steeds kleiner leven, minder warmte.

In je haren bloeiden luchtbellen,
de stroom trok je hoofd naar achter
en streelde je hals.

Stenen wuifden met armen van algen en varens,
zongen zachtjes gorgelend 'vrede'.
Ze sneden je kleren los.

Vissen likten het bloed van je benen.
Ik hield je hand vast. Ik wilde je troosten
maar we vielen te snel en er zijn geen woorden

die zonder lucht bestaan, mijn liefde
bleef boven, blauwe ballonnen, bakens voor even,
de plaats markerend van het ongeluk

voordat ze verder dreven. Je mond ging open.
Je gezicht werd rood, je handen zochten
evenwicht, zochten mijn armen.

Je probeerde in me omhoog te klimmen.
Je was een glasblazer met een wolk van diamanten
aan zijn mond. Ik hield je vast als een katje.

Ik aaide je vingers.
Je liet niet los.
Je sliep en ik aaide je vingers, liet los.

1998


In de eerste regel weet je al: het is mis. Want we kruisten de Styx. Nee, niet zomaar de dodenrivier, maar de rivier die leven en dood van elkaar scheidt. Met andere woorden: één iemand vergezelt een ander naar... Die levende staat er helemaal alleen voor, want de veerman lag dronken in zijn schip. Maar er is toch al geen redden meer aan, want we zonken als stenen.

Daarna wordt al snel duidelijk wie de levende is en wie er doodgaat. Want
je mond ging open, je gezicht werd rood, je handen zochten evenwicht, zochten mijn armen. En er zijn blauwe ballonnen [...], de plaats markerend van het ongeluk. Hadden ook roze kunnen zijn; hier zijn het blauwe. Nee, niet van geluk, maar van het ongeluk.

Esther Jansma (1958) schrijft in haar bundel
Hier is de tijd (1998) een cylcus gedichten over de dood van haar zoontje. Ik hield je vast als een katje. Ze is boos en wanhopig, maar in bovenstaand gedicht lijkt zij die strijd van geboren laten worden en toch moeten verliezen nog een keer te herbeleven. Verschrikkelijk slot: Ik aaide je vingers. Je liet niet los. Nee, de moeder moet haar kind - pas acht maanden oud - loslaten: Je sliep en ik aaide je vingers, liet los.  

[Zie ook hier.]  

Archief 2017